wegwerpen en daarbij naar beneden spuwen en uitroepen
„Peh Ko”.
Pantang roh logo (bij hevigen wind).
Kinderen, wier tanden nog niet gevijld zijn, mögen
niet bij hevigen wind in de deur der woning zitten. De
moeder moet hen — zoo dat bij ongeluk gebeurd is —
naar beneden brengen en met een stuk ijzer beschermen,
want dan zal de tondi van het kind krachtig genoeg
blijven om het doorstane gevaar te trotseeren.
Pantang haliboetongan (met betrekking tot den regenboog).
Het is pantang om een regenboog met een rechten vinger
aan te wijzen.
Pantang ni na marbagot (voor den palmwijn-inzamelaar).
1. Het is pantang tijdens het inzamelen van bagot te
fluiten, daar men dan weinig zal krijgen.
2. Men mag bagot, die men thuis brerigt, niet direct aan
iemand te drinken geven.
3. Het is maroboe om bagot, die voor den radja bestemd
is, in een open bamboe of op den linker schouder te dragen.
Deze palmwijn moet met arenbladeren gedekt en op den
rechter schouder naar huis gedragen worden.
Pantang ni na mangkail (bij het visschen).
1. Het is pantang om tot iemand, die uit visschen gaat,
te roepen „breng veel visch mee,” want dan zal de vangst
gering zijn.
2. Eveneens is het nadeelig een slang op den weg te
zien, wanneer men gaat visschen.
3. Mocht men twee visschen aan den haak krijgen, dan
werpe men haak met beide visschen weg, om „simandatang”,
het onheilbrengende, te voorkomen.
4. Zoo ook, wanneer men meende een grooten visch te
vangen en men slechts een kleine aan den haak heeft. Men
breke dan den haak en werpe den visch weg.
5. Een visch te vangen met afgekapten staart is „simandatang”
.
Pantang manangkap manoek manoek (bij de vogeljacht).
1. Het is pantang, om — wanneer een vogel met getah
is gevangen — direct te roepen, dat men hem heeft. Er is
dan alle kans, dat de vogel weer los komt.
2. Bij het maken van strikken of knippen om vogels te
vangen is het pantang te fluiten.
Pantang mamahan pinahan (bij de veeteelt).
1. Het is pantang, wanneer een karbouw een kalf krijgt
zonder huidhaar, of zonder „pasang soeroet” (poesaran, Mal.).
2. Het is pantang, wanneer varkens of honden jongen
krijgen van slechts één geslacht (harom). Harom hoeloeloean
is, wanneer ze alle van het mannelijk geslacht zijn, harom
hoetalaga, wanneer ze alle van het vrouwelijk geslacht zijn.
Zijn het alle rekels, dan worden ze in de rivier geworpen
en kan een margagenoot ze weer opvatten; zijn het teven
of zeugen, dan doet men hetzelfde en moet een anak boroe (aan-
verwant) zulks doen. Zoo kan men alle jongen blijven behouden!
3. Het is pantang een veer uit een kip te trekken, tijdens
ze een ei legt. Dit zal beletten, dat ze weer eieren zal
leggen.
4. Het is „simandatang”, wanneer een kip snachts eieren
legt en wanneer een kip gewoonlijk groote eieren legt en
er komt dan plotseling een klein ei.
5. Het is buitengewoon „simandatang”, wanneer een kip
haar eigen ei pikt en eet.
Pantang martonoen (bij het weven).
Als de draad knapt bij het begin van het werk, is dit
„simandatang”. Het is pantang, de weefster iets aan te
bieden gedurende haar werk.
Pantang ni na mandoeda (bij het rijst of meel Stampen1.
1. Het is pantang om door te blijven stampen, wanneer
iemand van vermoeienis hijgt (marhoih).
2. Het is pantang om tepoeng te stampen, terwijl de
hand vochtig is van spuw.
Pantang manggoeal gonrang (bij het slaan op de gonrang).
Het is pantang, wanneer men begint de gonrang te slaan
en er klinken direct twee instrumenten tegelijk.
Pantang markihir (bij het tandenvijlen).
Wanneer men de hand van den tandenvijler grijpt, zullen
de tanden steeds pijn blijven doen.
Kinderen, wier tanden nog niet gevijld zijn, mögen niet
buiten loopen, wanneer het regent en de zon schijnt.
Pantang mardahan boras (bij het rijstkoken).