bosschen op de berghellingen. De Batak noemt hem Begoe
of Begoe Pengatah (begoe is booze geest en pengatah is
rauw vleesch etend). Dit woudmonster treedt nu en dan
zeer brutaal op. Het is voorgekomen, dat hij menschen in
den donkeren nacht uit een karavaan van ossenkarren of
uit de kampong wegsleepte.
De Arimo (toentoel), nevelpanter of boompanter, gaat
gewoonlijk in troepen van drie dieren en leeft van honden,
varkens, kleinere zoogdieren en vogels. Hij klimt gaarne in
boomen om zijn prooi te bemächtigen.
Als laatste vertegenwoordiger der grootere verscheurende
dieren noemen we de Gipoel (niet Kiboel, zooals Dr. Hagen
zegt), de zwarte of honingbeer. Somtijds heeft deze beer
een witte halsvlek, in welk geval de Bataks hem Baroewang
noemen.
In de hoogere streken treft men de Bedar, een soort
antilope, aan. Het merg uit de beenderen is een lekkernij
voor de Bataks, terwijl van de horens busjes voor kruit of
toovermiddelen gemaakt worden.
Overigens komen apen, herten, zwijnen, moesangsoorten,
eekhoorntjes en verschillende andere, kleinere viervoeters
voor. Ook hier zou een eenigszins volledige behandeling het
bestek van dit werkje te buiten gaan.
Om hun eigenaardigheid noemen we slechts de Apodoei,
een witte soort rat, die van bamboewortels leeft en de
bamboestoelen ondergraaft en de Borong-Borong of Silo-
Silo, de vischotter, die in groote menigte in sommige rivieren
voorkomt.
Van de slangen is de Sawa (python)de grootste. Verschillende
vergiftige soorten als de groene Doeroek-Doeroek, de zwarte
Dareh (met rooden kop en roode staart), de Pangian Boelan
en meer andere komen in Simeloengoen voor.
De vogelwereld kent verschillende roofvogels (algemeene
naam is Lali), neushorenvogels (Onggang), duifachtigen,
uilachtigen, hoenderachtigen e. a.
En hiermede besluiten we de, zij het ook zeer weinige,
mededeelingen over Simeloengoen’s flora en fauna,
§ 5. Klimaat.
Er is, zooals van zelf spreekt, eenig verschil tusschen het
milde klimaat van het circa 400 M. hoog gelegen Pematang
Siantar, het ruwere klimaat van het 1400 M. hoog gelegen
Sariboe Dolok, Poerba en Boven Raja en het zachtere
klimaat van het Tobameer en omgeving.
Overal treden, als in het overige gedeelte der Oostkust
van Sumatra, twee regentijden op, n.l. de kleine in April-Mei,
de groote van September tot December.
De gemiddelde jaarlijksche regenval te Pematang Siantar
is ongeveer 3000 mM., welke hoeveelheid in gemiddeld 132
regendagen valt. In September en October valt gemiddeld
300 ä 315 mM. Gedurende den regentijd valt als regel in
Mei de meeste regen (gemiddeld 290 ä 300 mM.). De
droogste maand is Juli, terwijl ook in Februari en Maart
gewoonlijk zeer weinig regen valt (gem. 180 mM.) Het
invallen der moesons evenwel is vrij ongeregeld. Langdurige
droogte komt zelden voor. Het gemiddeld aantal zonne-uren
bedraagt 7 per dag. Uit een en ander möge blijken, dat
voor theecultuur de klimatologische omstandigheden dezer
streek wel zeer günstig zijn. Hoewel op de hooger gelegen
ondernemingen de waarnemingen aantoonen, dat daar meer
regen valt, zijn ook hier die omstandigheden niet minder
günstig.
De temperatuur van Pematang Siantar varieert tusschen
de gemiddelden van 23° en 24°.6/ C. en van Sariboe Dolok
tusschen 18°.3/ en 19°.6/ C. De maanden October tot en met
Januari zijn het wärmst; Mei is de koelste maand. De temperatuur
daalt per 100 M. stijging met een halve graad Celsius.
In de maanden Juni tot en met Augustus waaien bestendige
schrale en droge, soms hevige, westenwinden. Meer westelijk
(Karolanden en de omgeving van Sariboe Dolok) heerscht
dan de Föhnachtige Bohorok, zoo genoemd naar het land-
schap Bohorok (ten rechte: Boeah Oeroek) aan de Wampoe,
welke het hevigst door het Wampoedal giert en tot in
Langkat zijn verzengende kracht doet gevoelen, doch
eveneens door de Boeajapas waait en vooral het gebied
benoorden Sariboe Dolok en Boven Serdang bestrijkt.