Hun werd een zoon, Nai Horsik, geboren, die hem
opvolgde en later naar Partoeban verhuisde, alwaar een
zoon van Nai Horsik werd geboren, die Maralam (weldadig)
heette. Dicht bij zijn woonplaats was een op een heuvel
gelegen kampong Sampang Boeahni, welke voor een naderenden
vijand zoo goed als onneembaar was. Slechts een weg
leidde er heen, terwijl de kampong, die maar een opper-
vlakte van ongeveer 4 H.A. had, door hooge rotsen begrensd
was. Daar sloeg men bijna iederen nacht de gonrang (deze
wijze van muziek maken wordt manggoeal genoemd), zoodat
Toehan Maralam niet slapen kon. Daarom besloot hij
Sampang Boeahni aan te vallen. Hij liet daartoe een stevig
rotankoord vlechten. Dit liet hij over den wal van de
kampong werpen. Toehan Maralam en de zijnen klommen
er tegenop en verrasten op die wijze de niets kwaads ver-
moedende kampongbewoners. Toehan Maralam onderwierp
de kampong en werd van dat oogenblik Toehan Bedar
Maralam geheeten (bedar is een soort klipgeit). Toehan
Bedar Maralam bond den strijd aan met vele kampongs van
Nagoer en onderwierp o. a. Partibi Sinomba, dat Si Gandjang
Kateas (— langvoet) tot hoofd had. Zijn mes (Soeroek
Sekkoeng) werd in den strijd veroverd en onder de Ornamenten
van Dolok Silo opgenomen (bestaat nog).
Hiermede is het ontstaan van het rijkje Dolok Silo geschetst.
Poerba.
De eerste radja van Poerba was uit de Pakpaklanden
afkomstig. Hij was iemand van de marga Poerba, die zijn
levensonderhoud won met de vogeljacht. Eens was hij in het
Sidikalangsche op de „Toentoeng Batoe” aan het jagen en
trof hij met zijn blaasroer een vogel, evenwel niet doodelijk.
Hij wilde het dier vangen, doch telkens vloog het weer
een eindje op, viel dan weer neer en verwijderde zieh
al meer van den Toentoeng Batoe. De jager volgde zijn
prooi, totdat hij in Nago Radja (wellicht Nagoer Radja)
kwam, een kampong, die eertijds tot Nagoer behoorde en
thans onder Raja ressorteert. Daar zag hij den vogel niet
meer. Hij ging de kampong binnen en men noemde hem
Paroeltopoeltop, n.l. de jager met het blaasroer.1) Toehan
Nago Radja ontving hem goed en liet hem vogels voor
zieh jagen. Daar Paroeltopoeltop zieh behoorlijk gedroeg,
gaf Toehan Nago Radja hem zijn dochter ten huwelijk.
Eenigen tijd na zijn huwelijk, toen hij weer aan het jagen
was, zag hij plotseling den vogel van den Toentoeng Batoe
weer, zoodat hij het dier volgde. De vogel kon telkens
slechts een eindje wegvliegen. Op een piek, het tegenwoordige
Pematang Poerba, verloor hij den vogel uit het gezicht.
Daarom maakte hij hier een wachthuisje in het bosch en
trachtte vandaar uit het dier te vinden. Het mocht hem echter
niet gelukken. daar het zieh niet meer vertoonde.
Na eenige dagen daar verbleven te hebben, keerde hij
naar Nago Radja terug, doch verdwaalde en kwam in de
kampong Simalobong terecht. Hier bleef hij eenigen tijd bij
een landbouwer en plantte allerlei gewassen. Toehan
Simalobong was gehuwd met een dochter van een haradjaän
(gamot; zie § 2b van hoofdstuk III) uit Siantar. Eens kwam
diens schoonvader Toehan Simalobong bezoeken. Hij was
vergezeld van een jongere zuster, die beeldschotjn van
uiterlijk was. Toen zij op zekeren dag buiten de kampong
wandelde en Paroeltopoeltop ontmoette, maakte deze dadelijk
een diepen indruk op haar; hij had een flink uiterlijk en
dat hij arbeidzaam was, bewezen zijn aanplantingen, die er
goed uitzagen. Zij vroeg hem wat van de vruchten, die
haar direct gegeven werden, zoodat ze ook wist, dat hij
milddadig was. Zij trachtte hem telkens te ontmoeten op
zijn ladang. Zij leerden elkander aldus goed kennen, totdat
ze afspraken, zieh te verloven. Kort daarop keerde zij naar
Siantar terug en ging Paroeltopoeltop weer op jacht met
zijn blaasroer.
De jonge vrouw bleef op Siantar voortdurend aan
Si Paroeltopoeltop denken en vroeg haar vader om naar Simalobong
te mögen gaan, maar deze kon dat niet toestaan wegens
het gevaar voor roovers. Toen er nu eenige vrouwen uit
Siantar naar Sipolha gingen om mangkoedoe te koopen,
i) Oeltop is blaasroer; hiernaar heet de bamboesoort, van welke men
deze instrumenten maakt, boeloeh oeltop.