§ 3. Bodemgestcldheid.
(Geologische bijzonderheden en hoedanigheid van den bodem.)
De verschillende wetenschappelijke onderzoekingen van
den bodem in Simeloengoen hebben tot een niet al te
optimistische beoordeeling van de vruchtbaarheid, althans de
duurzame vruchtbaarheid, van den grond geleid. Simeloengoen
heeft het typisch aspect van de tuflandschappen, zooals die
op verschillende plaatsen op Sumatra voorkomen. De bovenlaag
wordt gewoonlijk door een slechts dünne, voldoend rijke
humuslaag gevormd; deze humuslaag is bij boschgrond
dikwijls zeer dik. De ondergrond bestaat gedeeltelijk uit niet
verweerende mineralen (veelkwarts en een weinig magneetijzer)
gedeeltelijk uit verweerende, dus vruchtbaarheid leverende
bestanddeelen (veldspathen, waaronder veel orthoklazen,
microklien, sanidien, een weinig plagioklaas en verder biotiet
en hoornblende, die opgenomen zijn in een grondmassa van
gemakkelijk verweerende vulcanische bestanddeelen).*
De levensduur der vruchtbare bovenlaag wordt ernstig
bedreigd door de losse geaardheid van den bodem. Uitspoeling
en doorspoeling zijn sterk geprononceerde verschijnselen. De
aanwezige humus echter is steeds fijn verdeeld en dringt
tengevolge van het groote percentage, dat de bodem (zoowel
boven- als ondergrond) aan grof zand bevat in het bovenste
gedeelte van de onderlaag door.
De ondergrond in het geheele hellingland tot dicht bij de
kust wordt voor het grootste gedeelte gevormd door zure
kwartstrachyttufgronden. Aan den rand van het Tobameer
worden, zooals hieronder nader zal worden besehreven,
andere vulkanische gesteenten aangetroffen. Ook de onmiddel-
lijke omgeving van het Simbolongebergte maakt een günstige
uitzondering, daar hier de uitgeworpen gesteenten in de
allerlaatste geologische periode op de samenstelling van den
bodem een günstigen invloed hebben uitgeoefend, gesteenten,
die een meer basisch karakter hebben.
Blijkens de aanteekeningen op de kaart, die behoort bij het van
de hand van H. C. Bongers in de Mededeelingen van den
Landbouwvoorlichtingsdienst (No, 5,1921) versehenen artikel:
„Algemeene beschrijving der in het gewest O. v. S.
(met uitzondering van Bengkalis) voorkomende gronden”
hebben de Siantargronden slechts 0.06 tot 0.07 % kalk-
gehalte en 0.01 % phosphorzuurgehalte. Dr. G. J. N. Hengeveld
geeft een gehalte van ongeveer 52—57 °/0 aan zand.
Blijkens de onderzoekingen van ’s lands agrigeoloog Dr. M ohr
bestaat dit zand niet — zooals men eerst meende — uit
kwarts, doch bevat het eene groote hoeveelheid veldspaath,
voornamelijk kali-veldspaath (sanidien).
Dr. Klein, die in 1915 en 1916 onderzoekingen instelde,
vond tusschen Tiga Ras en Parapat twee granietmassieven,
verder carbonische kalksteen en leien, grove kwartszand-
steenen, liparieten en hunne tuffen, andesietgangen (bij
Tiga Ras) en lipariettuffen op het in het Tobameer bij
Parapat liggende schiereiland Sipiak.
De aanwezigheid van breuken en spleten in den grond
bewijst,. dat aardbevingen hier den bodem zeer sterk beroerd
hebben.
De kalksteenheuvels bij het Tobameer vertoonen een
grillige en puntige topografie. De hier aangetroffen egale,
blauwächtige grijze kristallijne kalksteen wordt als kostbaar
verhardingsmateriaal voor den Tobaweg gebruikt. Volgens
de conclusies, welke Dr. Hengeveld publiceerde in zijn
„Geologische beschrijving van terreins- en weggedeelten van
den Tobaweg’’ (De Waterstaatsingenieur No. 2 van 1920)
bevat deze kalksteen voor cementbereiding een te groot
magnesiumgehalte (soms meer dan 3 tot 5 °/0), waardoor men
de z.g.n, naprise krijgt, welke zeer langzaam in de reeds
gereed zijnde metselwerken zal plaats vinden. Deze nawerking
gaat gepaard met eene volumeuitzetting, ten gevolge waarvan
de opgetrokken constructies zullen scheuren of inst.orten.
Anderen betwijfelen de juistheid dezer meening.
Dr. Hengeveld constateerde, dat Parapat en omgeving
uit vulkanische tuffen en puimsteen bestaat. De tuffen zijn
zeer kwartsrijk. In deze streken zijn fossielen aangetroffen,
welke bij het openbreken der kleien, waarin ze gesloten
zijn, op de splijtvlakken zichtbaar worden.
De horizontale afzetting der tuffen is in de afkappingen
of doorgravingen van den Tobaweg zeer goed waar te
nemen. Hebben de tuffen hier en daar eene vaste constructie,
veelal ook zijn ze zeer los en zandig. De hardere tufformaties