zijn ladang zoo groot was, werd de kampong, waar hij
woonde, Raja Simbolon (bolon is groot) genoemd. Heden
ten dage moet Toehan Raja Tongah bij de bevestiging van
den radja van Raja nog een karbouw d°en slachten (horbo
panradja), terwijl hij tevens twee kains moet geven, de kain
„Si Djoengdjoeng” en de kain „Ragidoep”.
Daar Si Piningsori de adat van Simeloengoen nog onvol-
doende kende, vroeg hij daaromtrent altijd raad aan Toehan
Raja Tongah. Daarom wordt tot op den huidigen dag de
Toehan Raja Tongah nog Radja Adat genoemd en moet hij
steeds geraadpleegd worden in adatzaken.
De bewoners van Raja Tongah, Raja Bajoe en Raja
Oesang stammen van dezen eersten Toehan Raja Tongah
af en zijn derhalve van de marga Saragih Soembajak ; het
vorstengeslacht zelf en de bevolking van Boeloeh Raja
stammen van Si Piningsori af en zijn van de marga Saragih
Garinggang.
De tegenwoordige zelfbestuurder van Raja, Toehan Kapol-
takan, ontkent, dat zijn geslacht uit Samosir stamt, doch zegt,
dat zijn voorvaders van Adji Sembah (Karolanden) komen
en Radja nisombah zijn, d.w.z. aangebeden vorsten. Overigens
bevestigt hij de gansche legende.
Dit Adji Sembah zal wel Ari Sinembah (Karolanden)
moeten zijn.
Silo.
In ouden tijd leefde in Tambak Bawang (thans een onder-
hoorigheid van Dolok Silo) zekere Djigo, zoon van het hoofd
aldaar, als eenvoudig landbouwer. Op een dag trof hij met
zijn blaasroer een vogel (soort duif), doch niet doodelijk. Het
dier vloog telkens op, wanneer hij het grijpen wilde. Zoo
kwam Djigo, den vogel al volgend, bij het vallen van den
avond te Silo Boentoe, de hoofdplaats van het rijk Silo
dicht bij Djandi Maoeli gelegen. Dien nacht sliep Djigo in
het bosch van Silo Boentoe in de hut van een houthakker.
Den volgenden morgen zat hij voor de hut en wilde een pijl
voor zijn blaasroer maken, toen hij plotseling een stem
hoorde, die riep : „Dokdok ma! dokdok m a ! oerat ni padang
silah on, molo didokdok ho, taridah ma djamboelan ni Poetri
Idjo” , hetgeen wil zeggen: „Trek de worteltjes van het gras
(padang silah) in dit veld er maar uit en ge zult de hären
van Poetri Idjo zien”-
Djigo trok, nadat hij die stem eenige malen datzelfde had
hooren zeggen, een grasplantje uit den grond en zag tot
zijn onuitsprekelijke verbazing het beeldschoone gelaat van
een jonge vrouw. Djigo vroeg haar van waar ze kwam en
wie haar ouders waren, waarop de vrouw antwoordde: „ik
ben geen menschenkind, dus het is onnoodig den naam
mijner ouders te vragen, doch noem mij slechts Poetri Idjo
en zeg tot anderen, dat ik uw zuster ben, dan zal ik u tot
een groot vorst in dit land maken”.
Eens kwam er een rotanzoeker, onderhoorige van den
vorst .van Nagoer voorbij hun woonplaats en zag beide
jonge menschen, bewonderde hun schoonheid en meende,
dat het geen menschen, doch goden (debata) waren. Hij
vertelde dit in zijn kampong en nu kwamen de menschen
in stroomen naar het bosch van Silo Boentoe om hen te
zien, totdat de faam tot Deli was doorgedrongen en de
Sultan van dit rijk nieuwsgierig werd en eenige hoeloebalangs
naar Silo Boentoe zond om poolshoogte te gaan nemen.
Dezen zagen Poetri Idjo en moesten erkennen, dat ze even
schoon als kuisch was. Op hun vraag wiens vrouw zij was,
antwoordde Djigo, dat Poetri Idjo zijn zuster was en dat ze
nog niet gehuwd was. De gezanten hernamen toen: „Haar
roem is reeds overal verspreid; daarom brengen wij het
verzoek van den sultan van Deli over, om hem Poetri Idjo
tot vrouw te geven”. Djigo antwoordde, dat hij daartegen
geen bezwaren had, wanneer zij zelve daarin zou toestemmen.
Poetri Idjo antwoordde toen op de tot haar gerichte vraag:
„Wij zijn arme menschen en leven hier sober in dit b osch;
is het wel passend, wanneer ik de vrouw wordt van den
sultan? Indien de sultan dat evenwel in ernst meent, dan
wil ik wel medegaan, doch dan verzoek ik hem om Djigo
een aantal personen ter beschikking te stellen, opdat hij
niet alleen hier blijve; bovendien vraag ik de noodige padi
en djagoeng aan hem te willen doen ter hand stellen, opdat
hij zijne gronden voldoende kan ontginnen. Ook verzoek ik
voor het levensonderhoud van de gezellen van Djigo te