ondernomen, aangezien de Raja’s zieh blijkbaar niet meer
aan een treffen wilden wagen. Vanuit Tebing Tinggi trok
de kapitein Schenck den 21sten October naar Dolok Merlawan
op, vanwaar de Raja’s wederom met achterlating van een
aantal dooden werden teruggedreven. De kampong Dolok
Kaheijan werd genomen, waarna de troepen naar Medan
teruggingen, een bezetting van voldoende sterkte te Tebing
Tinggi achterlatend.
Niettegenstaande deze lessen, deden de Raja’s in 1888
weer een inval in Badja Lingge, vanwaar ze een aantal
krijgsgevangenen medenamen. Toen in dat jaar het in 1885
afgezette hoofd van Padang aldaar weer met het bestuur
door den Sultan van Deli belast werd, verbeterde de
verhouding tot Raja, hetgeen nog meer het geval werd, toen
Toehan Rondahaim in 1891 kwam te overlijden, en de
tegenwoordige zelfbestuurder Kapoltakan hem als radja in
Raja opvolgde.
Nadat in 1902 Raja en Pane hunne onderwerping hadden
aangeboden, waren de meest westelijke deelen van het
tegenwoordige Simeloengoen nog onafhankelijk, doch twee
jaar later volgde ook Si V Koeta en Si Pitoe Koeta met
een verzoek aan den toenmaals te Dama Djamboe geplaatsten
contrôleur C. J. Westenberg, om ook hunne landen voortaan
te doen rekenen tot het grondgebied van Nederlandsch Indië.
De tocht van den Overste Van Daalen naar de Alaslanden
was de zijdelingsche oorzaak van de onverwacht günstige
wending, die omstreeks dien tijd in den gang van zaken
kwam. Diens ageeren in de zuidelijke districten van Atjeh
werd overal in de Karolanden druk besproken. De Alassers
zonden boden om hulp naar hunne stamverwanten in de
Bataklanden en een groot aantal vechtersbazen gaf aan dien
roepstem gehoor, hoewel de Karosche hoofden zieh voor het
groote meerendeel onzijdig hielden.
Juist in dien tijd keerde de colonne — de Graaf van een
expeditie door de Pak Paklanden terug en geraakte door
een misverstand betrokken in een strijd tusschen twee partijen
in Soeka Piring (Karolanden). Er werd n.l., al of niet
opzettelijk, in dat gebied in de richting van onze troepen
gevuurd, waarop de kampong Soeka Djoeloe, behoorende
tot een der bovenbedoelde partijen werd genomen. De
aanvoerders van de op deze wijze door onze troepen aan de
overwinning geholpen partij, de Sibajaks Pa Melgah en Pa
Palita, sloten zieh bij onze -troepen aan en waren dezen in
alles behulpzaam. Zoo ontstond het denkbeeid, dat een deel
der Karo’s zijn onderwerping had aangeboden en dat de
eene partij de hulp van onze troepen had ingeroepen om
hare vijanden ten onder te brengen. Nu trachtten enkele
hoofden, onder wie Si Kiras van Batoe Karang de voor-
naamste en meest agressieve was, een confederatie te vormen
om de uitbreiding van onzen invloed tegen te gaan, de
vestiging van zendelingen op de hoogvlakte te verhinderen
en alle Karohoofden te dwingen mede te werken tot ten
uitvoerlegging dezer plannen. Zoo werd door die groep
aan Pa Melgah en Pa Palita een Ultimatum gesteld, waarom
dezen een tegenverbond formeerden. Het kwam tot een treffen
tusschen beide bonden, waarop het gouvernement tusschen-
beide kwam en een macht onder den Overste Bleckman,
waarbij zieh de controleur Westenberg aansloot, den vijand
op 9 September 1904 bij Lingga volledig versloeg en den
15den d.a.v. Batoe Karang en omliggende kampongs nam.
Hiermede was het pleit beslecht.
De aan het verzet schuldige kampongs werden gezamenlijk
met een boete van ongeveer 15000 dollar gestraft, welke
gelden gebruikt werden om een kantoor en een kazerne voor
de gewapende politie te Sariboe Dolok te bouwen, waar op
het einde van 1904 de inmiddels tot Assistent-Resident
bevorderde controleur Westenberg voortaan gevestigd zou
zijn. Zijne woning kwam einde 1905 gereed.
In de meer Oostelijke streken was langzamerhand — ook
al sprak de Regeering zieh meermalen uit, dat in geen geval
op annexatie, zelfs niet in indirecten vorm, mocht worden aan-
gestuurd —■ onze bestuursinvloed krachtiger en krachtiger
doorgedrongen.
Zooais we zagen, begon Tanah Djawa in 1888 met onderwerping
aan het Nederlandsch gezag en daarna volgde de
gelijdelijke onderwerping van alle landschappenin Simeloengoen.
W e mögen dit hoofdstuk niet besluiten alvorens een zijdelingsche
oorzaak van het nauwere aanhalen van de banden met de