ontspringen de affluenten van de Soengei Oelar, de
S. Perbaoengan, de S. Mengkoedoem en de Bah Boelian
of S. Padang (rivier van Tebing Tinggi).
Hydrografisch behoort Simeloengoen met de geheele
Oostkust van Sumatra tot het gebied van de Straat van
Malaka. De rivieren en beken stroon^en alle in een zelfde
hoofdrichting (N.O.). zieh nergens tot groote Systemen
vereenigend, aangezien het kustland daarvoor te smal is.
De belangrijkste rivier is de voor een groot deel van
zijn loop de grens tusschen Siantar en Tanah Djawa
vormende Bah Bolon, welke längs Pematang Siantar en
Perdagangan stroomende, als Soengei Tandjoeng in zee
valt. Haar stroomgebied heeft eene oppervlakte van ongeveer
2000 KM2, voornamelijk gevormd door de rechter zijrivieren.
Het hoogere gedeelte van dit gebied wordt gevormd door
het met kopjes als bezaaide hoogland van Tanah Djawa en
Siantar.
In de vlakkere gedeelten van Simeloengoen’s hellingland
komen meer of minder uitgestrekte waterplassen voor, die
men in Bandar „longo”, in Tanah Djawa en elders
„bawang” noemt. Uit de longo bij Hoeta Radja (Bandar),
aan den bovenloop van de Bah Lias, verkrijgt men het
bevloeiingswater voor het irrigatie-gebied Bandar Meratoer.
Door een stevige afdamming en enkele kunstwerken werd
deze plas tot een wadoek (réservoir) hervormd.
In Tanah Djawa kent men de Bawang Sihambing en de
Bawang Sioesar in de alang-alangvlakte tusschen Radja
Maligas en Hoeta—Bajoe, welke vlakte Rih Ninggol wordt
genoemd (Rih is alang-alang en Ninggol is een boomsoort). In
de vlakte Rih Djamboe bij Radja Hombang liggen de
Bawang Siringan Ringan en de Bawang Nasorsor.
Bezuiden Hoeta Bajoe wordt de Bawang Sioewak Oewak
aangetroffen.
In Raja had men vroeger de Bawang Silo Raja, doch
deze is enkele tientallen jaren geleden plotseling drooggeloopen,
hetgeen de bevolking als een zeer slecht voorteeken
beschouwde (simandatang). Toen is dan ook de moeder
van Rajas vorst Toehan Rondahaim overleden!
Nog treft men in dit landschap de Bawang Hoeta Rih,
ook wel Rawang Hoeta Rih genoemd, aan.
In de omgeving van Simpang Raja (Pane) is de Bawang
Bilik gelegen.
Hoewel niet geheel binnen het gebied der onderafdeeling
gelegen, kan toch het Tobameer met zijn verrukkelijk
natuurschoon, waarvan zulk een aantrekkingskracht voor
toeristen uitgaat, niet onbesproken blijven. Een deel van
het meer wordt gerekend te behooren tot Simeloengoen,
n.l. dat längs de oostgrens van het noorden tot aan Parapat
en het schiereiland Sipiak, ter lengte van circa 40 K.M.
De geheele lengte van het meer bedraagt 90 K.M., de
grootste breedte 35 K.M. De oppervlakte is tweemaal zoo
groot als die van het meer van Genève en 12 maal zoo
groot als die van het meer van Singkarak.
Vanaf den oostoever ziet men aan de overzijde het naar
het noorden hellende eiland Samosir, zelf 45 K.M, lang en
met eene grootste breedte van 20 K.M., doch noordelijk
daarvan maakt de kust der Dairilanden tusschen Pangoeroeran
op Samosir en Silalahi, dicht bij Tongging gelegen, den
indruk alsof ze met een mes is bijgewerkt, zoo steil valt de
wand van 700 M. hoogte in het meer, zoo recht toont zieh
de bovenkant, n.l, de westelijke zijde van de Dairilanden.
Het meer bestaat uit twee bekkens, door Samosir van
elkander gescheiden en door de smalle straat tusschen
Z. Samosir en Oeloean beoosten dat eiland en die tusschen
Samosir en den .vasten wal van Tapanoeli (bewesten
Samosir) verbonden. Het zuidelijkè bekken heeft eene veel
grootere doorsnede van West naar Oost dan het noordelijke.
Aan de zuidkust is Balige gelegen.
De spiegel van het meer, 906 M. boven den zeespiegel
gelegen, vertoont zieh in de droge tijden als een effen plas,
doch zoodra de westenwinden krachtig doorstaan, bruist en
kookt het op het meer, totdat de vaart met prauwen somtijds
onmogelijk, doorgaans levensgevaarlijk, wordt. (Zie voor de
winden, die deze stormen veroorzaken, blz. 20).
Bij de peilingen, door den voormaligen contrôleur van
Toba, Philips, een tiental jaren geleden verricht, werd een
diepte van meer dan 500 M. gevonden, doch men vermoedt.