tot radja uitgeroepen en gehuldigd. Toen hij vorst geworden
was, liet hij het gat, waaruit hij gekomen was, dichten, zoodat
dit thans niet meer te zien is.
Ompoe Sohadjoloan stak met zijn zoon, Si Piningsori, en
den karbouw Si Nanggaloetoe eveneens het Tobameer over,
beiden zittende op den rüg van den karbouw. Na geland
te zijn, richtten zij hunne schreden naar Sigaringging, even
benoorden den Tandoek Banoewa of Dolok Sipiso Piso in
het land der Karo’s gelegen.
Hier leefden zij geruimen tijd. Toen Si Piningsori groot
geworden was, beval zijn vader hem den karbouw behoorlijk
te hoeden. Dagelijks ging hij er nu met het dier op uit. Hij
nam zijn blaasroer (oeltop) steeds mede om vogels te vangen,
waarin hij na eenigen tijd groote handigheid kreeg. Toen
Si Piningsori op een dag weer, zooals jongens gewoonlijk
doen, op zijn karbouw gezeten was, begon het dier in
oostelijke richting al harder en harder te loopen. Daar
Si Piningsori hem niet tot staan kon brengen, bleef hij maar
rüstig zitten, daar hij bang was anders van zijn karbouw
gescheiden te worden. Zoo kwamen ze eindelijk in de
buurt van Raja Tongah. Bij hun aankomst daar was het al
donker en Si Piningsori viel op den rüg van den karbouw
in slaap. Den volgenden dag bleef de karbouw, Si Nanggaloetoe,
ter plaatse en begon den grond met zijn horens en zijn hoeven
om te woelen, totdat deze geheel als een ladang bewerkt
was. Si Piningsori leefde van wat bladeren en knollen en
wanneer hij sliep, bleef Si Nanggaloetoe hem trouw bewaken.
Op zekeren dag, toen de ladang gereed was om beplant te
worden, zag Si Piningsori een vogel (koehoei, een soort
duif) dicht bij hem op een boomtak zitten. Hij schoot het
dier met zijn blaasroer, doch had geen vuur om den vogel
te roosteren, doch de hemel kwam hem te hulp, doordat
een boom door; den bliksem getroffen werd en er brand in
den stam en het droge gras ontstond. De ladang werd
daardoor geheel schoon gebrand en Si Piningsori kon zijn
vogel voor het maal bereiden. De ingewanden wierp hij
weg en het toeval wilde, dat er rijst- en maiskorrels in de
maag van den vogel waren. Deze korrels vielen in den grond
en snel groeide er padi en mais op de ladang! Gedurende
de hierop volgende jaren bleef Si Piningsori den grond
bewerken en haalde telkens de mooiste oogsten binnen. Aan
den rand van de ladang had hij een hutje van boombast
gemaakt. Een gat in den grond diende hem tot keuken. Ook
zijn kleederen maakte hij van boombast. Zijn rijst kookte hij
in een bamboe.
Toen nu Si Piningsori met zijn ladangbouw een groote
hoeveelheid rijst in voorraad had gekregen, ontstond er
voedselschaarschte in het land, tengevolge van langdurige
droogte. De bevolking ging er daarom op uit om voedsel
te zoeken en kwam zoo ook op de ladang van Si Piningsori.
Men was zeer verwonderd, zoo dicht bij Raja Tongah zulk
een mooie ladang te zien. Si Piningsori hielp nu de menschen
volop aan rijst, doch vroeg hen, hem een stuk goed om kleederen
van te maken, een „prioek” (kruik) en een „parang” (kapmes)
te willen geven. Hieraan voldeed men gaarne. Nadat de ver-
strekte rijst verbruikt was, kwamen de menschen weer om
hulp vragen en weer hielp Si Piningsori, maar verzocht
hen een rijstblok voor hem te maken, hetgeen zij deden.
Ook maakten zij een beter huis en een padischuur voor Si
Piningsori. Geregeld kwam men rijst vragen en steeds ver-
schafte Si Piningsori het noodige voedsel. Hij bleef op zijn
ladang wonen en werken en huwden na eenigen tijd met een
vrouw van de marga Damanik, die in Raja Tongah woonde.
Langzamerhand echter verhuisden lieden van Raja Tongah
naar de ladang van Si Piningsori, zoodat Toehan Raja
Tongah (zooals we zagen Saragih Soembajak, d e n e e fv a n S i
Piningsori) vertoornd werd, omdat zijne onderhoorigen in
zoo grooten getale verhuisden. Hij liet Si Piningsor bij
zieh komen, vroeg waar hij vandaan kwam en waarom
hij op die ladang ginds woonde. Si Piningsori deed het
gansche verhaal van zijn lotgevallen vanaf de vlucht met
Ompoe Sohadjoloan uit de hoeta Goergoer Simanindo, tot hij
in Raja Tongah terecht was gekomen. Nu herkende beiden
elkaar. Toehan. Raja Tongah bracht Si Piningsori zelf naar
zijn ladang terug en vergunde de menschen hem te volgen,
zooveel er wilden. De gonrang werd geslagen, er werd een
karbouw geslacht en men gaf twee kains aan Si Piningsori,
daarbij hem tot radja van het land uitxoepende, en omdat