Bovendien had men voorheen d en :
Roemah Siandjoeng (godsdienstzaken).
Roemah Djodjong (idem).
Roemah Parik (toezicht kampongs).
Goeroe Sahoeta (ziekten, wichelaar).
Roemah Gorga (regelde feesten).
Toemboek Borno (regelde ladangbouw).
Pahara (bode).
C. Perbapaän’s :
1. T. Sitoeritoeri, eertijds tweede radja van Si V Koeta,
sinds 1921 na den dood van den tilularis Pangasami
slechts perbapaän.
2. T. Rakoet Besi.
3. T. Sariboe Djandi.
4. T. Dolok Pariboean.
5. T. Mardingding.
6. T. Pariboean.
Uit deze opsomming möge blijken, welk een nuttelooze
hoeveelheid waardigheidsbekleeders het Bataksch bestuur
kent. De geheele bevolking b.v. van Si V Koeta bedraagt
nog geen 6000 zielen. Wanneer men dan bedenkt, dat
iederen perbapaän een staf van dignitarissen ter zijde Staat,
terwijl alle kampongs nog hunne hoofden en aan hen toege-
voegde „gamot’s” hebben, dan kan men zieh een voorstelling
van deze „organisatie” maken.
Hadden de radja’s en perbapaän’s eertijds zekere adat-
inkomsten, tegenwoordig zijn de voornaamste —■ nog veel
te veel — hoofden bezoldigd, en wordt daarvoor jaarlijks
een post (voor 1921 rond f 80.000) op de landschapsbe-
grooting gebracht.
De vroegere inkomsten van den radja en de hoofden
bestünden behalve uit het recht om heerendienstplichtigen
voor den bouw hunner woning en de bewerking van hunne
gronden te doen uitkomen, uit:
a. boeten, welke door hen werden opgelegd;
b. slaven, die den vorst toevielen wegens rechtspraak of
adat;
c. de voordeelen uit den alleenverkoop van opium in
hun gebied;
d. een aandeel in de slacht van dieren;
e. een deel van de buit bij jacht, b.v. een der slagtanden
van olifanten, de hoorn van eCn rhinoceros, de achter-
bout van een hert of zwijn enz.;
f. een tiende als heffing van alle uitvoerproducten en
slaven (soehe);
g. enkele kleine hefflngen bij huwelijk en dergelijke.
Reeds vóór de plaatsing van een bestuursambtenaar in
deze streken, werd het recht van den alleenverkoop van
opium afgekocht en daarvoor een jaarlijksche uitkeering aan
de rechthebbenden toegekend, verdeeld en geregeld naar
minitieuze berekeningen. (De Toehan Pariboean in V Koeta,
om een enkel voorbeeld te noemen, ontving de waarde van
85/180 bal opium per maand:)
Blijkens Residentsmissive dd. 9 Maart 1909 No. 1388/12
zou van dien tijd af een bezoldiging toegekend worden en
dan alleen aan de zelfbestuurders, vazallen en perbapaän s.
De Toehan Anggi’s of radja moeda’s zooals het daar heette,
zouden uit het bestuur gelicht worden, terwijl de cijns voor
landbouwconcessies voor de helft in de landschapskas, voor
de helft (wederom angstvallig gepreciseerd) onder de recht-
hebbende hoofden verdeeld zou worden. Deze aandeelen zijn
pas in 1917 door een verhooging der vaste inkomsten, ten
laste der landschapsbegrooting, vervangen.
Bij schrijven dd. 21 September 1911 No, 590 bepaalde
de Resident, dat de hoegrootheid der toe te kennen bezol-
digingen bepaald zou worden naar het aantal huisgezinnen,
dat tot het ressort van het hoofd behoorde. Naar dien
grondslag zijn de tegenwoordig bestaande bezoldigingen
berekend.
Uit alles blijkt wel, hoe getracht is de eenmaal bestaande
rechten niet te kort te doen. Hierdoor werd wel is waar
een zekere tevredenheid bij de hoofden gewekt, doch de
bestuursindeeling met haar naar verhouding der bevolkings-
sterkte belachelijk aantal autoriteiten, heeft er in practische
deugdelijkheid niet door gewonnen.