Bij besluit van den Gemeenteraad van 2 Mei 1918 werd
een pasarverordening vastgesteld.
De inkomsten en uitgaven bedroegen respectievelijk:
2de helft van 1917 / 6859.20 en / 1610.60
1918 - 20400.30 „ - 5901.96
1919 - 24431.06 „ - 10015.28
1920 - 25210.23 „ - 11489.05
De groote vermeerdering der uitgaven sinds 1919 is een
gevolg van de afbetaling aan het zelfbestuur van Siantar
ten bedrage van / 3690 ’sjaars (zie boven).
Tijdens het optreden van de pest ter Oostkust van Sumatra,
stelde de gezondheidscommissie o.m. een onderzoek in naar
de toestanden op de pasar. Sommige verkoopers sliepen in
de pasarloodsen, de loodsen waren volgepropt met allerlei
koop- en eetwaren, de reinheid liet daardoor veel te
wenschen over. De ontwikkeling van het pasarverkeer
was echter van dien aard, dat een plotseling verbieden om
alle koopwaren ter pasar ook ’s nachts aldaar te bewaren,
onmogelijk was. Daarom werd dit aan de kainverkoopers
toegestaan. De anderen behoorden hun koopwaren iederen
namiddag huiswaarts te brengen. De pasar zou op gezette
tijden met water uit de waterle'iding flink schoongemaakt worden.
De uitvoering hiervan bracht wel groote moeilijkheden mede,
doch ten slotte werd bereikt, dat een gezonder toestand intrad.
De loods voor vischverkoop beantwoordt slechts ten deele
aan haar doel, daar de vischhandelaren geen gebruik maken
van de gemetselde waterbakken. Zij bewaren hun visch liever
in de medegebrachte houten, met water half gevulde, kisten.
Ten einde de bewaking te verbeteren, vooral nu in de
loodsen voor den verkoop van lijnwaden de goederen des
nachts mochten blijven, werden 2 wakers aangesteld.
De aan de gemeente toevallende winst werd voor het jaar
1922 op rond / 13.000 geschat.
Slachtbedrijf.
Het slachten geschiedde voor den bouw van het tegen-
woordige abattoir in een bij de Bah Bolon gelegen in twee
afdeelingen verdeeld gebouwtje, onder toezicht van den
gemeenteveearts.
In de eene afdeeling werd het groot- en kleinvee, in de andere
werden — daarvan gescheiden door een hoogen muur — de
varkens geslacht. In 1919 werd besloten een behoorlijk, naar
de moderne regelen in te richten, abattoir aan den Marihatweg
bij de Bah Siloeloe te bouwen. Hiervoor werd. een
leening aangegaan van / 30.000. De totaalkosten van de
gebouwen bedroegen ten slotte / 37.200. De inrichting is
volgens het paviljoen-systeem gebouwd, in het midden kantoor
en laboratorium, aan weerszijden op een afstand van eenige
tientallen meters de beide slachthallen, eenerzijds die voor
groot- en kleinvee en aan de andere zijde die voor varkens.
Bij beide slachthallen bevinden zieh de open vertrekken voor
darmwassching. Overigens zijn voor het baden van ’t per-
soneel de noodige inrichtingen aangebracht. De exploitatie-
kosten bedroegen in 1920 rond / 11.000, terwijl de winst
op / 3132 werd geraamd. Over 1922 zijn de exploitatie-
kosten op / 14466.50 begroot en moest een nadeelig saldo
van een kleine / 3000 geboekt worden.
Dagelijks worden 4 stuks grootvee, 8 varkens en 2 geiten
of schapen geslacht. Het slachtloon voor grootvee en dat
voor varkens bedraagt / 2.50, voor geiten en s c h a p e n /0.25.
Bovendien is een keurloon van f 0.25 voor grootvee en
varkens en / 0.10 voor geiten en schapen verschuldigd.
De gemeenteveearts is directeur van het slacht- en pasar -
bedrijf, Een mantri-keurmeester Staat hem ter zijde.
Hij heeft tevens het toezicht op de melkerijen en den
melkverkoop, ook van inrichtingen buiten de gemeente gelegen,
die daarbinnen hunne producten verkoopen.
Electrificatie.
Reeds op een der eersteraadsvergaderingen werd de electrificatie
van de plaats besproken. Een leening van /250.000.—
werd aangegaan om een centrale te bouwen, doch tot dusver
kwam het niet tot uitvoering van zulk een bouwwerk, daar
plannen werden ontworpen om samen te gaan met het
Nederlandsch-Indisch Landsyndicaat, ten einde uit de Bah
Bolon, welke rivier 800 P.K. kan leveren, alle kracht te
benutten, in stede van slechts 500 P.K., die de gemeente in
de eerste jaren zou noodig hebben (zeer ruim gerekend). De