Blijkens de noteeringen gedurende het jaar 1919 bedroeg
de omzet in de voornaamste artikelen op de pasar ter
hoofdplaats:
Eieren . 190540 st., waarde f 15250—
Kippen . ■ 10712 „ 12800—
Eenden. . ' 4017 | „ „ 4800—
Aardappelen . . 201870 katti 31000—
Arensuiker . 133906 I 40000—
Rijst . 232486 | 813700—
Djagoeng . 87950 kolven „ 1760—
Klappers . 486930 st., „ „ 68150—
Djeroek . 65232 „ 3260—
Katjang tanah 46012 katti 7360—
Bruine boonen 2925 1 380—
f 998460—
of rond f 1.000.000.—.
Wanneer men dan weet, dat de omzet op de oude pasar
ter plaatse in 1913 op £ 180000 á f 200000 werd begroot,
dan kan men zieh een denkbeeid maken van den vooruitgang
van dezen handel.
Het landschapsbestuur heeft op verschillende pasars ver-
kooploodsen doen oprichten.
Netgebouwde loodsen van een cementen vloer voorzien,
met pannen gedekt, werden te Sariboe Dolok, te Haranggaol
en te Tiga Radja (bij Parapat) opgericht. Loodsen met idjoek
gedekt vindt men te Pematang Raja, te Pematang Tanah
Djawa en te Perdagangan, terwijl op enkele andere plaatsen
tijdelijke loodsen zijn gemaakt.
Omtrent het pasarbedrijf ter hoofdplaats werd gehandeld
in hoofdstuk IV § 4 (Decentralisatie).
§ 3. Credietwezen.
De voortdurende immigratie van Tobaneezen in Sime-
loengoen deed al spoedig de behoefte gevoelen aan een in-
stelling, die goedkoop en op zooveel mogelijk juiste gronden
crediet verschaft aan hen, die in den regel zonder veel be-
zittingen hier belanden en in de eerste jaren een in economisch
opzicht zwaren tijd door moeten maken.
De plannen om een voorschotbank voor de landbouwende
bevolking der Tobaneesche nederzettingen -— want niet alleen
de nieuwkomers hadden behoefte aan crediet — op te richten
namen pas in 1917 vasteren vorm aan. Den 2den Maart
van dat jaar werd de Tobaneesche Landbouwbank opgericht.
Deze instelling werd gedreven met fondsen, die voor
een klein deel door de bevolking zelve waren saamgebracht
en overigens met een later verstrekt voorschot van land-
schapswege van f 20.000. Het bestuur bestond uit een drie-
tal vooraanstaande Tobaneezen, terwijl de Assistent-Resident
een geregeld toezicht hield. Het doel was, aan immigranten,
landbouwers, handelslieden en anderen, voorschotten tegen
läge rente en zoo gemakkelijk mogelijk te regelen terug-
betalingen, te verleenen.
De bank verstrekte in den regel voorschotten van f 10
tot f50, doch verleende ook wel credieten van een iets
hooger bedrag, doch nimmer meer dan f 200. De leeners
waren voor het overgroote deel Tobaneezen. Een enkele
Mandailinger en een paar Javanen vroegen en verkregen
tevens financieele hulp van de bank. De rente bedroeg 12%
’s jaars. Voor het opgenomen kapitaal van de landschapskas
werd 3% rente in rekening gebracht. Veelal werden de
rechten op sawahs tot onderpand gegeven, waarvan dan
aanteekening werd gehouden in het sawahregister om te
voorkomen, dat die rechten wederom aan anderen vervreemd
werden, doch ook persoonlijke borgen kwamen veel voor.
Hoezeer deze bank een günstigen invloed had op de
credietverstrekking en den woeker van chetti’s op bescheiden
schaal bestreed, ze voldeed niet aan de behoefte, waarbij
kwam, dat ter plaatse enkele meer ontwikkelde Bataks zieh
vereenigden om geheel op eigen risico en met eigen middelen
een bank met Bataksch kapitaal te drijven. Ter zake hadden
verschillende besprekingen plaats, het advies van den dienst
van het volkscredietwezen werd ingeroepen, en ten slotte
werd in 1920 een Naamlooze Vennootschap „De Batakbank”
opgericht. Hare Statuten werden bij G. B. dd. 8 Mei 1920
No. 21 goedgekeurd.
Deze bank nam de zaken van de Tobaneesche Landbouwbank
over onder voorwaarde het zuiver vermögen, dat