oorlogen gevangen genomen vijanden, die door de over-
winnaars aan de Maleiers verkocht werden. Ook werden
lieden, die hun schulden niet aan de radja's betaalden, van
de ladangs weggehaald en als slaaf verkocht.
De Maleiers leverden daarentegen geweren en kruit aan
de Bataks voor hunne onderlinge oorlogen. Voor groote
leveringen van slaven was de eenheid de „kodi” van 20 ekor !
De slaven werden vooral aan Chineezen in Selanggor. Perak
en de andere overwalsche rijkjes verkocht, om daar in de
tinmijnen te werken. In Penang had een Arabier een dépôt
van slaven.
In 1865 en 1866 bezochten Europeanen voor het eerst
Simeloengoen. In eerstgemeld jaar maakte de contrôleur
A. C. van den Bor een reis naar Boven Asahan en Tanah
Djawa en bezocht L. De Scheemaker de streken boven
Batoe Bara.
Wanneer men in het reisrapport van den laatste leest, dat
het geen zeldzaamheid was een vrouw met een opiumpijp in
de hand te zien en dat in Tanah Djawa de zonen van
hoofden onderricht werden in het opium schuiven en dobbelen,
dan kan men zieh een voorstelling maken van de toenmaals
in Simeloengoen heerschende toestanden (Tijdschr. Bat. Gen,
XVII pag. 427). In het volgende jaar maakte. de contrôleur
J. A. M. van Cats baron de Raet een tocht naar Si V Koeta
en Poerba, alwaar hij overal goed ontvangen werd. In 1883
ondernam Dr. B. Hagen een reis door de Timoer Bataksche
landen. Hij moest evenwel door de dreigende houding der
Raja’s *) terugtrekken.
De eerste tocht, dwars door de Bataklanden van Deli uit
via het Tobameer naar Sibolga, werd in 1887 gemaakt door
J. Freiherr Von Brenner en Von Mechel.
Daarop volgen in de jaren 1889/92 de reizen van de
contrôleurs J. A. Kroesen en P. A. L. E. van Dijk.
Op hun laatsten tocht in 1892 werden zij in den vroegen
x) In dien tijd sprak men gewoonlijk van „de Raja’s”, daär men die
benden niet anders kende dan als roovende horden, die blijkbaar geen
bepaald grondgebied als hun land konden aanwijzen. Bij hunne onderwerping
werden de grenzen van het tegenwoordige Raja, dat zieh echter al lang
geleden als zelfstandig staatje van het oude Silo had afgescheiden, vastgesteld.
morgen van 11 September, bij de hoeta Aek Boeloeh
door benden van Toehan Raimbang van Dolok Pari-
boean overvallen. Al hun goed en hunne aanteekeningen
gingen daarbij verloren. Zij zelven bleven ongedeerd en
begaven zieh, na zieh een weg door de linie der maraudeurs
gebaand te hebben, naar Simpangan Bolon, waar de bevolking
hen hartelijk ontving en van alles voorzag, wat zij noodig
hadden.
Nog meer vijandelijke aanrakingen met de bevolking dezer
streken hadden de Nederlanders, toen de toenmalige radja
van Raja, Toehan Rondahaim, die het land overal brandschatte
en zijn rooftochten in Siantar, Tanah Djawa, Dolok
en omliggende streken organiseerde, het durfde te onder-
nemen in Padang en Bedagei een inval te doen en het
gouvernementsonderhoorigen lästig te maken. Een expeditie
werd daarheen gezonden. Hierover echter, later.
In 1889 werd Tanah Djawa onder onzen invloed gebracht.
Bij de plechtige aanvaarding dier onderwerping op den
20sten Juli van dat jaar werd Radja Maligas door de lands-
grooten als vorst van Tanah Djawa erkend.
Alle onder Tanah Djawa ressorteerende hoofden volgden
het voorbeeld van den radja, met uitzondering van den
bovengenoemden Toehan ..Raimbang van Dolok Pariboean.
Hij deelde de door den contrôleur gezonden personen mede,
dat hij de gouvernementsambtenaren niet wenschte te ontvangen
en niet zou gülden, dat zij in zijn hoeta’s kwamen. Hij ver-
klaarde zieh onafhankelijk van Radja Maligas, dien hij niet
meer als radja van Tanah Djawa wenschte te erkennen,
omdat deze een onderdaan van het gouvernement was
geworden. Het mocht zijn, zoo was zijn bescheid, dat Radja
Maligas de taal van de „compagnie” verstand, hij, Raimbang,
verstand die taal niet!
Hij durfde het zelfs bestaan de contrôleurs Kroesen en
Van Dijk op hun reis in 1892 te doen overvallen, zooals
boven reeds vermeld werd. Kort daarop is hij gevangen
genomen en verbannen.
De mededinger van Toehan Maligas, Toehan Naposo,
die een kleinen aanhang had, doch niet tegenwoordig was
bij de plechtigheid van Tanah Djawa’s onderwerping, ontving