moesten overgaan. Ten einde een poging te doen een groot
deel dezer ontslagen koelies voor het gewest te behouden,
stichtte de Gouverneur bij besluit dd. 17 Maart 1921 no. 203
„een kolonisatiefonds uit bijdragen, te verstrekken door be-
langhebbenden, överheden en lichamen”, uit welk fonds
de kosten eener wel georganiseerde kolonisatie zouden
worden bestreden. Hoewel de verwachtingen wel eenigszins
teleurgesteld werden, daar de toeloop in verhouding tot
het naar Java repatrieerende aantal contractanten gering
was, neemt deze kolonisatie toch langzamerhand een günstige
uitbreiding. Op het einde van 1921 waren tweehonderd
gezinnen in de daartoe aangewezen terreinen bij Pematang
Bandar gevestigd. Telkens, wanneer het bestuur bericht
ontving, dat een groot aantal contractanten op een
bepaalde onderneming werd ontslagen, werd het noodige
gedaan om de menschen met de kolonisatie bekend te
maken en getracht hen te bewegen in het gewest te blijven
en zieh hier te vestigen.
W a t de kolonisten zelven aangaat, zoo zal eenige selectie
worden uitgeoefend. Goed gedrag, gehuwde staat, afkomst
uit streken van Java, waar sawahcultuur bestaat, wordt geeischt.
Zwakken en personen, die niet te goeder naam en faam
bekend staan, worden niet toegelaten.
Het eerst kwam voor kolonisatieterrein in aanmerking een
tusschen de onderneming Kerasaän en Pematang Bandar
gelegen vlakte van circa 900 H. A. oppervlakte. Het terrein
heeft eene voor irrigatie bijzonder geschikte helling n.l. 1 :200
of 5 M. per K.M., terwijl de toevoerleiding ongeveer 8'/,
K.M. lang zal worden en haar water uit de Bah Pamoedian
zal ontvangen.
De kampongs zullen worden uitgezet in een strook op
kleinen afstand van de genoemde rivier. De oppervlakte van
iedere kampong zal 25 H.A. bedragen. Na reserveering van
grond voor weideplaats van vee en uitmeting van voldoenden
grond voor den enkelen daar thuis behoorenden Batak, blijft
een stuk grond van 650 ä 700 H.A. beschikbaar voor den
aanleg van sawahs.
Iedere kampong (er zullen er 6 komen) zal 100 ä 120 gezinnen
herbergen. Een gezin ontvangt een erf van 40 bij
50 M. Een kampongplan met aloen-aloen, plaats voor een
bedehuis, een schooltje en derg., wordt tevoren gereed gemaakt
en uitgevoerd door de kolonisten zelf.
Deze verplichten zieh gezamentlijk de wegen naar en in
de kampong te maken. De irrigatieleiding wordt in betaalden
arbeid gegraven. De kolonisten kunnen daarbij al dadelijk
wat verdienen. Zij nemen op zieh, het aangewezen erf behoorlijk
te onderhouden en alle van bestuurswege gegeven voor-
schriften stipt op te volgen. Zij ontvangen in den aanvang
gereedschappen en bovendien voeding en onderhoud en zoo
noodig materiaal voor huizenbouw, alles in voorschot. Die
voorschotten worden renteloos verstrekt en moeten in ge-
makkelijk te betalen maandelijksche termijnen, dan wel in
grootere aflossingen, of geheel na den eersten oogst terug-
betaald worden.
De ondervinding heeft geleerd, dat een voorschot in
materialen ter waarde van f 60.—, voldoende is voor den
bouw van alleszins geschikte woningen, terwijl een voorschot
voor levensonderhoud van ongeveer f 10.— per maand en
per gezin aan de kolonisten wordt verstrekt. Zij kunnen
hunne huizen overigens geheel naar eigen verkiezing bouwen.
Voor regelmaat in de plaatsing wordt zorg gedragen.
Met het toezicht op de kolonisatie is een beheerder belast,
die te Pematang Bandar woont en dagelijks contact met de
kolonisten heeft. Zijne werkzaamheden bepalen zieh evenwel
niet tot de kolonisatie in Bandar, doch ook elders geeft hij
leiding aan de vestiging van kolonisten. Een mantri voor de
kolonisatie is voorloopig voornamelijk belast met de Propaganda
en het voorthelpen van hen, die zieh voor vestiging
op de kolonisatieterreinen hebben opgegeven.
Behalve het genoemde zijn er in Bandar nog verschillende
andere terreinen van eenige honderde Hectaren oppervlakte,
terwijl elders ook nog voldoende gronden aanwezig zijn om
een flink aantal kolonisten huisvesting te verleenen.
Op ultimo September 1921 was de eerste kampong, Poer-
wadadi gedoopt, geheel bewoond en wel door 117 mannen,
97 vrouwen en 71 kinderen en waren in de tweede kampong
reeds 72 perceelen uitgegeven, alwaar 72 mannen, 71 vrouwen
58 kinderen zullen komen te wonen. Op 15 November d.a.v.