Sompalan zijn de weiden. Hier grazen de karbouwen en
runderen (eertijds alleen eigendom van den radja). Op deze
gronden groeit • slechts gras en geen alang-alang zoodat ze
direct te her kennen zijn.
Somtijds wordt een gedeelte der sompalan, die men overigens
„gemeene” weide zou kunnen noemen, uitgegeven voor
ladangbouw, doch zoodra de ladang weer wordt verlaten,
wordt die grond weer bij de sompalan getrokken.
Tanoh Rih of alang-alangvelden verkeeren in dezelfde
omstandigheid ten aanzien van het grondrecht als de „tombak”.
Het bezitsrecht op sawah’s kan men met gerustheid erfelijk
individueel noemen. Zij gaan bij erfenis over op de erf-
genamen en kunnen voorwerp van koop, verpanding of huur
zijn. De adat eischt echter, dat dergelijke transacties met
medeweten van het hoofd plaats hebben.
Verliet iemand de kampong, dan werd zijn grond „gajang
gajang na tading” (achtergelaten goed ter beschikking van
het h o ofd).x)
Het hoofd kon die goederen zelf exploiteeren — speciaal
den grond —1 dan wel anderen ter bebouwing afstaan.
Vervreemden mocht hij ze niet.
Bij vertrek uit de kampong betaalde men de z.g,n. „tanggal
pararian”, 0 0 k wel „tanggal anggap” ' of „tantang horin”
(speciaal in Dolok, Poerba en Si V Koeta) genoemd. Die
som bedroeg $ 12.— wanneer men het gebied van het hoofd
heelemaal verliet, doch de helft daarvan, wanneer men zieh
elders binnen dat gebied vestigde. In dit laatste geval werd
doorgaans alleen de woning en het woonerf „gajang gajang
na tading ’ en kon men zijn gronden blijven bewerken.
Toen gronden in concessie voor landbouwindustrie aan
Europeanen werden uitgegeven, werd een zekere som ineens
(present tanah) gevorderd, en een jaarlijksche cijns berekend,
die het eerste jaar geringer was en in het derde jaar ’t maximum,
dat betaald moest worden, bedroeg ( f 3 . ~ per H.A.). Deze
') In een nota van 1909 wordt die uitdrukking 00k op slaven toegepast
en de djabolon gajang gajang na tading als een afzonderlijke categorie
genoemd. Dit is minder j-uist. Deze nota noemt het bezitsrecht op sawahs
0 0 k erfelijk indivudueel.
bedragen komen thans de landschapskas, d.w.z. het land toe.
Vroeger werden die gelden op angstvallige wijze verdeeld —
aan de hoofden uitbetaald. Hieronder volgt een opgave
van de verdeeling, zooals die in Dolok Silo werd berekend
:
T. Dolok Sariboe, T. Dolok Mariring en T. Sinasih te
geven.
I. In het direct gebied van den radja, kreeg deze 2/s ; de
rest werd onder de Toehan’s Bandar Hanopan, Dolok Sariboe
en Dolok Mariring verdeeld.
II. In Bandar Hanopan kreeg de radja V3 en T. Bandar
Hanopan Vs> terwijl het laatste derde deel onder de kampong-
hoofden verdeeld werd.
III. In Dolok Mariring ontving de radja 1/2. T. Dolok
Mariring Vs en T. Lokong Vs-
IV. In het gebied van T. Sinasih ontving deze V3, de
radja ‘/s terwijl deze daarvan wederom Vs aan T. Bandar
Hanopan moest uitkeeren, terwijl de doesoenhoofden ten
slotte Vs ontvingen.
V. In Nagori Dolok kwam Vs aan den radja, V3 aan T.
Nagori Dolok en '/s a a n de kamponghoofden, doch T. Nagori
Dolok behoorde van zijn aandeel Vs aan T. Bandar Hanopan,
T. Dolok Sariboe, T. Dolok Mariring en T. Sinasih te geven.
Het bestaan van dergelijke in de praktijk hoogst lästige
regelingen toont m.i. echter zeker aan, dat de radja alleen
niet als eigenaar van den grond mocht worden beschouwd.
Daar de z.g.n. present tanah een uitkeering in eens was,
die men had te betalen om een concessie mächtig te worden,
zou men hieruit kunnen afleiden, dat de eigendom berustte
bij hen, diedaarop aanspraken maakten, doch vooreerst bedenke
men, dat deze instelling pas werd ingevoerd bij de uitgifte in
concessie en daarbij het voorbeeld in de Maleische Sultanaten
werd gevolgd en die uitkeering in den beginne veeleer de
bedoeling had om radja en hoofden, van wier welwillen dan
toch het verkrijgen eener concessie afhankelijk was, günstig
te stemmen. Sinds 1916 wordt de present tanah, die in de
landschapskas wordt gestört, gewoonlijk berekend op f 40.— ä
f 50..— per H.A. Ook deze regeling is echter door het
Europeesche bestuur ingevoerd.