krachtigst is geweest, dus in oostelijk Simeloengoen, treden
de meer energieke, doch ook twistzieke eigenschappen van
den Tobanees op den voorgrond. In het westelijk gedeelte
zijn Karosche invloeden op adat en volkskarakter niet te
loochenen, terwijl in het noordelijk aan de laaglanden van
Deli en Serdang grenzende land, de Maleisch-Mohamme-
daansche invloed zieh sterk heeft doen gelden.
Door haar achterlijkheid is the struggle for life voor het
inheemsche ras dezer streken, zoowel individueel als voor het
geheele Timoer-Bataksche volk, een weinig bemoedigende.
Eenerzijds dringt de zieh ontwikkelende landbouwnijverheid met
haar vraag naar Javaansche werkkrachten de eigenlijke lands-
bevolking steeds verder in het cultuurgebied terug. Ander-
zijds vestigt de Tobaneesche immigrant met zijn meer energieke
eigenschappen, zijn brutaliteit en egoisme, zieh meer en meer
in het land van den Timoer-Batak en overvleugelt hem
overal. De meeste lands- en landschapsbetrekkingen zijn door
Toba-Bataks, Mandailingers, Javanen, kortom vreemdelingen,
ingenomen; de zieh uitbreidende sawahcultuur heeft een
stroom van vreemdelingen — eveneens Tobaneezen, Mandailingers
en Javanen — getrokken, zoodat zelfs het oude recht
op den grond van de oorspronkelijke bevolking moet wijken
voor het erfelijke bebouwingsrecht der immigranten. Overal
toch, waar sawahcultuur is, ook door de inheemsche bevolking
gedreven, ondergaat het bezitsrecht op den grond een wijziging
in de richting van erfelijk individueel bezit. De moeiten en kosten
aan den aanleg van sawah’s verbonden, geven den ontginner
een meer durend recht, doch ook de landbouw zelve geschiedt
anders, de landbouwer blijft het eenmaal ontgonnen stuk
bebouwen, anders dan bij den ladangbouw, waar men drie
of vier jaren hoogstens op hetzelfde stuk blijft werken. Zoo
worden de immigranten de meer gezeten bevolking en blijft
de Timoer-Batak, van wie slechts een heel enkele den
sawahbouw overneemt of navolgt, het meer nomadische leven
aan den roofbouw eigen, volgen.
Een der waarheid getrouwe karakterbeschrijving van een
Oostersch ras is voor iederen westerschen beschouwer een
der meest moeilijke aangelegenheden. Het groote verschil in
ontwikkeling en wezen der beide beschavingen, waartoe
waarnemer en waargenomene behooren, leiden tot allerlei
verkeerde gevolgtrekkingen.
Zoo ontstondende luie Javaan, de recalcitrante Palembanger,
de indolente Inlander. En wanneer de onjuistheid daarvan
werd ingezien, volgde zoo dikwijls overdrijving naar den
anderen kant. Aldus werd leven ingeblazen aan den Karo-
Batak in Augusta de Witsche kleuren en werd het volk der
Javanen door sommigen het meest zachte volk der aarde
genoemd.
Zoo zou — wanneer we onze eigen pijnbanken van een
paar eeuwen geleden vergaten — de Batak om de verhalen
van wreede straffen en om hun kort geleden nog bestaan
hebbend kannibalisme, als een echte wreedaard geschilderd
kunnen worden.
Als steeds ter wereld, moet ook hier de waarheid in het
midden gezöcht worden. De Simeloengoen-Batak is geen
wreede kannibaal, geen domme indolente vuilpoes, die de
oppervlakkige beschouwer in hem ziet, doch is door een
reeks van nadeelige invloeden, in ontwikkeling ten achter bij
de Volkeren, met welke hij in aanraking komt. Dat zijn
hersencapaciteit niet te wenschen overlaat, bewijst het feit,
dat onder hen, zoo goed als onder de Karoneezen, uitstekende
schakers voorkomen.
Als overal, waar ik in mijn diensttijd mijn taak vervulde,
ondervond ik ook hier, dat de bestuursambtenaar zieh onder
de bevolking volkomen rüstig kan ophouden. Dat diefstal
dan geen dreigende vijand is, geloof ik niet alleen te moeten
danken aan diens positie, waardoor diefstal van zijn goed
als meer brutaal dan andere ontvreemding zal worden beschouwd,
doch ook aan het feit, dat diefstal niet tot de volksondeugden
behoort. Verreweg de meeste zaken — vooral vroeger,
want met de beschaving doen ook haar minder gewenschte
aanhangselen hun intrede — betreffen mishandeling of dood-
slag en aanslagen op de eerbaarheid der vrouw. Alleen
wanneer door het dobbelen en het houden van hanenge-
vechten alle bezittingen waren verloren, dan kwamen wel
misdaden ten aanzien van het bezit van anderen tot uiting.
De Simeloengoen-Batak vermengt zieh zeer weinig met de
vreemdelingen, die op vreedzame wijze zijn land op de