i. Huwelijks- en Erfrecht.
De Batak is exogaam, d.w.z. het huwelijk binnen den stam
is verboden. Zelfs de splitsing in submarga’s maakt het nog
niet altijd mogelijk, dat huwelijken tusschen mannen der
eene submarga met vrouwen der andere worden gesloten.
Het is den man geoorloofd meer dan eene vrouw te nemen
(siboewe nai djaboei), van welk recht de radja en de lands-
grooten een druk gebruik maken.
Het adathuwelijk is een koophuwelijk in den werkelijken
zin des woords. De vrouw wordt voor het huwelijk gekocht.
Zij wordt een deel der bezittingen van den man. Een vorde-
ring door de vrouw ingesteld tot scheiding was volgens de
adat onmogelijk. Met beider goedvinden gingen de echtge-
nooten wel uiteen, doch, indien de man dit wenschte, bleef
zijne vrouw aan hem verbonden. Zelfs verwaarloozing of
mishandeling konden in vroeger tijd de vrouw geen recht
tot scheiding geven.
Hieruit volgt reeds, dat de positie der vrouw — thans
door den invloed van het bestuur en van de zending en in
het algemeen door de aanraking met andere beschavingen
wat beter dan vroeger — een zeer nederige is. Zij stond
feitelijk gelijk met de slaven. De vrouwen van den radja
werden door de paritikitik of paihoetihoet (slavenkinderen
van 10 à 12 jaren, zie afd. c. van deze paragraaf) steeds
gevolgd, opdat de radja eventueel berichten zou krijgen
omirent in diens oog ongepaste handelingen zijner vrouwen !
Hoe een man als Kroesen in zijn nota omirent Simeloengoen
(Tijdschr. Ind. T. L. en Vk. XLI p. 274) heeft kunnen
schrijven, „dat de vrouw bij den Batak zeer hoog in eere
Staat, dat hij het niet waagt de schennende hand daaraan te
slaan en dat de vereering der vrouw in het leven der Bataks
is ingeweven”, is een raadsel, doch in ieder geval geeft die
meening juist het omgekeerde van de werkelijkheid weer.
De conclusie, waartoe men bij het onderzoek naar het grond-
bezit op Sumatra blijkens het ter zake gepubliceerde résumée,
kwam, dat „een slaaf meer persoon dan een vrije vrouw is”
komt heel wat dichter bij de waarheid.
Zij is als kind eigendom van hären vader, als vrouw van
haar man, na zijn dood van zijn mannelijke erfgenamen. Zelfs
als scheiding wordt uitgesproken om redenen, die bij de
vrouw liggen, b.v. wanneer ze kinderloos blijft, moet haar vader
hären man eene andere vrouw geven, of kan deze aanspraak
maken op betaling, gelijkstaande met de dubbele bruidschat.
Tijdens het eerste optreden der Europeesche bestuurs-
ambtenaren in Simeloengoen werden verschillende zaken
voorgebracht en berecht, waaruit blijkt, hoe toen nog de
opvattingen omtrent de vrouw in allen deele in strijd waren
met de meening des heeren Kroesen.
In 1906 beklaagde zekere Si Djinggala zieh, dat Toehan
Dolok Sariboe zijne vrouw, die hij eerlijk gekocht had voor
1 24..— en een varken ter waarde van $ 12.—, na zijn
tijdelijk vertrek uit de kampong aan een ander had uitge-
huwelijkt. De Toehan meende hiertoe het recht te hebben
gehad, omdat Si Djinggala de kampong zonder zijn voor-
kennis had verlaten!
Blijkens aanteekening in het archief werd in datzelfde jaar
een aanklacht ingediend door een vrouw wegens verwaarloozing
door hären man, bij wien ze een dochtertje had. De man
erkende, dat de vrouw de volle waarheid sprak. De volgende
afspraak werd gemaakt: „Is de vrouw in Augustus a.s. niet
zwanger, dan kan ze scheiden, doch haar dochtertje Toeri
komt aan den man, terwijl de bruidschat verbeurd is. Is zij
zwanger geworden, dan blijkt daaruit, dat haar man weer
goed voor zijn vrouw zorgt!
Een jonge vrouw, Si Kalah, beklaagde zieh, dat zij met
drie broertjes en zusjes „djabolon ajopan was, daar hare
ouders waren overleden zonder verzorgers voor hen achter
te laten. Zij was nu tegen haar zin tot poeang (echtgenoote
of bijzit) van den Toehan Bandar gemaakt. Zij kon terug-
keeren met de mededeeling, dat de adat zulks niet verbood.
Pas als ze $ 12.— per persoon betaalde, was ze vrij te
gaan, waarheen ze wilde. Een familielid kocht hen enkele
maanden later vrij.
Uit deze staaltjes, die met vele zouden kunnen worden
aangevuld, möge blijken, dat de positie der vrouw inderdaad
niet rooskleurig mag worden genoemd.
De echtgenoot (pargotong = die een hoofddoek draagt,