Er zijn verschilfende secten, die alle permalim genoemd
worden, doch onderling eenigszins verschilfen. Omtrent de
beteekenis van het woord permalim bestaat verschil van
meening. De verklaring, dat het woord van het Arabische
woord mo’alim (Mal. malim), priester, leeraar, leider,
stamt, welk woord door velen ook wordt begrepen als
„vroom”, komt mij het meest waarschijnlijk voor.
De oorspronkelijke secte werd in het leven geroepen door
zekeren Goeroe Somalaing, een vertrouwde — sommigen zeggen
lijfdatoe —■ van den laatsten Si Singa Mangaradja. Deze
heeft den Italiaanschen onderzoekingsrei2iger Modigliani in
1889/1891 op diens reis om de Zuid van het Tobameer
gevolgd en is dezen behulpzaam geweest bij het vangen van
insecten en het zoeken naar planten. Op die reis heeft hij,
zooals de litteratuur over de permalim’s zegt, veel van het
Roomsche geloof gehoord. Daarvan heeft hij een en ander
gebruikt om in aansluiting van het eigen Bataksch geloof een
nieuwen godsdienst samen te steifen, waarin tevens Moham-
medaansche elementen werden opgenomen. Door een broeder
van hem, die veel met Maleische handelaren aan de Oost-
kust van Sumatra in aanraking kwam, zou hij met het Islamisme
op de hoogte zijn gekomen en daarna de elementen uit
’t Mohammedaansche geloof hebben overgenomen.
Van zendingszijde wordt de stichting der nieuwe feer
verklaard uit een gevoel van onbevredigdheid met het eigen
Heidensch geloof en tegenzin om den Christelijken of een
anderen bestaanden godsdienst van vreemden over te nemen.
Eenigen tijd na het ontstaan van de secte van Goeroe
Somalaing heeft zekere zieh noemende Nasiakbagi of Por-
siakbagi (d. i. de in eilende en armoede geborene) een in kleine
onderdeelen afwijkende feer in Balige verkondigd.
De in Simeloengoen voorkomende permalim’s hangen de
feer van dezen aan.
Omtrent hun feer kunnen we het best eenig inzicht ver-
krijgen door hun dienst bij te wonen, zooals die iederen
Zaterdag gehouden wordt. Deze komt feitelijk neer op een
uit verschilfende afdeelingen bestaand gebed, dat op een
bepaalden dreun wordt opgezegd en waarbij enkele formali'
teiten worden verricht.
Voor den aanvang wordt een mat op den grond uitgespreid.
Daarop worden een aarden pot op een voetstuk met kemenjan
(benzoe, styrax benzoin) en een porceleinen kom met „pa-
ngoeras” geplaatst. Die „pangoeras” is een soort drank,
bestaande uit water, waarin men citroensap (djeroek, Mal.),
wat kurkuma (koenjit) en bane banebloemen (roekoe roekoe,
Mal.) heeft gemengd.
De goeroe of leider neemt in het midden vöör de mat
plaats. Naast hem gaat de „tijangaras” zitten. Deze tijangaras
is een soort dokter (alweer godsdienst en geneeskunde bijeen),
die in een flesch zekere medieijn met zieh draagt tegen alle
mogelijke ziekten, waarvan de samenstelling hem door
Porsiakbagi werd geleerd. Djeroeksap, koenjit en derg. vormen
hier weer de hoofdbestanddeelen. Bij gebruik van het vocht
wordt tevens wat afschraapsel van een stukje tin, dat de
tijangaras bij zieh draagt, gevoegd.
Zoodra het tijd is den dienst te beginnen, spreekt de goeroe
enkele woorden, als aanvang van een soort gebed, dat uit
tien gedeelten bestaat. Alvorens met een dier gedeelten te
beginnen zegt de goeroe telkens welken god of heilige men
in het dan volgend gedeelte zal aanroepen en eeren.
Zooals de woorden zeggen, bidt men om rein te worden,
alle vuilheid ver van het lichaam verwijderd te houden en
het donkere uit de ziel te doen verdwijnen, opdat de bevelen
der goden goed zullen worden opgevolgd.
Achtereenvolgens worden aangeroepen:
I. Moela Djadi Nabolon, de oorsprong van alle zijn,
die we reeds uit ’t scheppingsverhaal kennen.
Hem wordt het zuivere en reine pangoerasvocht gewijd,
om de zooeven bedoelde wenschen bevredigd te zien.
II. (Radja) Naga Padoha Ni Adji, de ons ook reeds
bekende drager van de wereld, de opperste god van de
onderwereld, zooals de gebedsformule zegt: „hij, die ten
grondslag is van deze plaats, zoo vlak als een mat, waarop
al wat leeft, zieh ophoudt” en waarop ook de „bale toengkoep”
(spr. uit toekoep) of „bale pasogit” S taat').
*) De bale toengkoep of bale pasogit is de plaats, waar Si Singa
Mangaradja de goden aanbad. Men heeft die plaats, meer een soort altaar,