III. De aanzienlijken (jang moelia) van de acht wind-
streken, die we eveneens hebben leeren kennen uit het
Bataksche scheppingsverhaal. Deze „wereldgoden” worden
aangeroepen om de wichelwetenschap te beschermen. Uit de
poestaha’s zien de datoe’s of goeroe’s aan den stand van
Pane Na Bolon (zie hiervoor) in zijn rondgang längs de
wereld of bepaalde tijdstippen günstig dan wel ongunstig
zijn. Ook de „timbalan roedji roedji” wordt hier in het
gebed genoemd, n.l. de kunst om door het plaatsen van
bamboelatjes, in verband met de letters van namen, voorspel-
lingen te doen.
IV. De beide eerste menschen.
V. Nantoehan di Batakharoes.
Het is niet duidelijk, wie hiermede bedoeld wordt.
VI. Boroe ni debata, Si Boroe Deak Paroedjar en
Si Boroe Sortamalim.
Hier verschijnen de godinnen op het tooneel. Si Boroe
Deak Paroedjar is de ons bekende zuster van Moela Djadi
Nabolon, uit wie op bevel van den oppergod al wat leeft
is voortgekomen.
VII. De voorouders.
VIII. Patoean Radja Oetih en Radjanta Si Singa
Mangaradja.
Radja Oetih is een legendarisch vorst van Baroes (met
een varkenssnuit). In diens verblijfplaats kwam de eerste
Si Singa Mangaradja en ontving van hem zijn attributen.
De van Radja Oetih afkomstige insignes waren een lans
(Si Tonggo Moal), een mes (Gadjah Dopak) en een mat
(Si Babiat; babiat is tijger). Radja Oetih verzocht S. S. M.
een paard met horens, een vrouw met ooren, waarmede ze
haar hoofd kon bedekken en een man met lange tepels, en
wel eens „moskee” genoemd en daaruit o.m. willen aBeiden, dat S.S.M. tot
het Mohammedaansche geloof zou zijn overgegaan. Ware dit laatste juist
dan zou hiermede wel een zware slag zijn toegebracht aan Prof. Snouck
Hurgronje’s theorie, welke in iederen Mohammedaan een doelbewusten verbreider
van zijn geloof ziet.
Deze zoo invloedrijke zendeling (S. S. M.) zou dan toch wel eenig succès hebben
gehad. De meening van dien geleerde blijft echter volkomen onàangetast,
daar S.S.M. nimmer tot den Islam is overgegaan.
wel om te bewijzen, dat hij (S. S. M.) inderdaad een groot
vorst was, zooals hij Radja Oetih wilde doen gelooven.
Zoodra S. S. M. dat alles gegeven had, ontving hij zijn
waardigheid en zijn attributen!
IX. Ompoe Palti Radja. Dit is de legendarische ge-
bieder van de benteng Oerat Moelana. Tijdens het beleg
van deze veste verloor S. S. M. zijn olifant, doordat de
wallen, die als de Symplegaden uit den tocht der Argonauten
bewegen konden, neerstortten op het dier.
Deze vereeniging van Ompoe Palti Radja en S. S. M. als
vereeringsobjecten, is wel merkwaardig, daar beiden juist tegen-
standers zijn geweest en nu nog de volgelingen van het geloof
in Ompoe Palti Radja de heiligheid van S.S.M. verwerpen.
X. Patoean Radja Roem, Patoean Radja Stamboel,
Patoean Pagarroejoeng, Radja Oedjoeng Atjeh.
D e z e ' verzameling aangebeden grootheden n.l. de paus,
de sultan van Turkije, de mythische Minangkabausche vorst
van Pangarroejoeng en de sultan van Atjeh, moet volgens
sommigen o.m. de elementen van den Roomsch-Katholieken
eeredienst en het Mohammedanisme in het permalimgeloof
bewijzen ! Hierbij echter al dadelijk de opmerking, dat het
noemen van Radja Roem niet specifiek permalimsch is,
doch in vele bekende Bataksche tooverformulieren (taba’s)
geschiedt. De permalim’s hebben dit, evenals zooveel andere
zaken overgenomen uit hetgeen in het bestaande volksgeloof
aanwezig was.
Het gebed eindigt dan weer met de bede, dat het vuil
verre en de duisternis eveneens van ons verwijderd möge
blijven, opdat wij de goddelijke bevelen naar behooren
zullen kunnen opvolgen.
Hierna snuift de goeroe een weinig wierookdamp uit den
aarden pot, na het smeulende vuur wat te hebben aange-
blazen, waarna allen eveneens wat uit de, aan een ieder
gereikten, pot opsnuiven.
Tenslotte wordt een weinig van het pangoerasvocht uit
den porceleinen kom gedronken.
De leer eischt verder, dat jaarlijks in de zevende Bataksche
maand (Sipaha Pitoe) de permalim’s eenig bitter kruid ge-
durende zeven dagen en den achtsten dag wat zoets