Men roofde daartoe een in die omstandigheden verkeerende
vrouw, gaf haar eenigen tijd goed te eten, doch deelde haar
daarna mede, dat ze gedood zou worden, ten einde een
zegen voor het algemeen belang van den stam, die haar
gevangen had genomen, te worden. Wanneer ze eindelijk
op de vraag of ze de levenden steeds zou steunen .—■ dikwijls
ten einde raad na allerlei eilende te hebben moeten ver-
duren >— bevestigend had geantwoord, werd plotseling haar
hoofd achterovergebogen en goot men in den mond gesmolten
lood, dat men achter haar gereed had gehouden. Zoo sneed
men plotseling den levensdraad af en was het laatste günstige
woord der stervende niet meer te herroepen!
De ongeboren vrucht en de inwendige deelen van het
ontzielde lichaam werden daarna met de hierna te noemen
dierlijke bestanddeelen, tot een brij gemaakt. Een dergelijke
bereiding van „panihat” zou volgens mijn zegslieden reeds
gedurende drie geslachten niet meer zijn voorgekomen.
Aan de ingredienten van menschelijken oorsprong werden
bestanddeelen van een tijger, een beer, een panter, een wild
zwijn, een hond en een aap toegevoegd. Bovendien leverden
de kop van vergiftige slangeri (Dareh Tongor, Dareh Toengkil.
Dareh Arsam, Oepar, Tobajas, Batoe Boeroeng en Ohok),
of verschillende vergiftige of stekende insecten als owol owol,
sikoesoei, waltong, bala borngin, hoeramah (bij), ranggiting
en goean, en de bladeren van vergiftige planten bij mengseis,
aan welker afwerende kracht men hooge waarde toekende.
Wanneer nu de tooverbrij tot een behoorlijk werkende
panihat was gereed gemaakt, kon men deze op drie verschillende
manieren gebruiken, en wel als:
a. Pangoeloe Balang; men deed de brij in een steenen
beeldje, dat men ter bescherming tegen ziekte en oorlog van
de „hoeta” aan den ingang van het dorp plaatste.
b. Pagar Pangorom; deze plaatste men in een tinnen kom in
de woning ter bescherming van het huis. Een weinig hiervan
medegenomen in den oorlog werkte als een krachtig amulet.
c. Toenggal Panaloean; de tooverstaf welker ontstaan
reeds werd geschetst. Deze diende in den oorlog om voor aan
den troep door zijn krachtige bestrijding der begoe’s den
vijand machteloos te maken. Doch ook- gebruikte men hem
om ziekte en dergelijke door booze geesten veroorzaakte
onheilen te weren. De Toenggal Panaloean weerde niet
alleen het onheil af, doch deed het terugslaan op hen, die
de booze geesten hadden opgewekt, of andere middelen hadden
gebezigd om onheil te brengen (oedjar oedjaran).
Men kende verschillende wijzen van oedjar oedjaran, waarbij
steeds een tooverspreuk (tabas) moest worden opgezegd, b .v .:
Poelo Panaboengan (tegen den vijand);
Begoe Sotongka (tegen den vijand en een plotselingen
dood veroorzakend);
Sandjongkal (als de Begoe Sotongka);
Sitaboe Poso (maakt de hoofden van de vijanden kaal);
Siboedak Naoto (brengt den vijand in verwarring, maakt
hem dom);
Sipoetor Hoening (kan menschen plotseling duizelig maken
en doen vallen);
Sitondja Na Barat (maakt krankzinnig);
Sihotang Na Repat (maakt kreupel);
Siposah Porang (maakt den vijand verdeeld en brengt twist
onder de tegenstanders);
Sihata Na Langlang of Soendat Margantoeng (belemmert
den vijand in alle opzichten);
Sirang Sirang (verbreekt de goede verstandhouding tusschen
verloofden en echtgenooten).
De tooverstaf (toenggal panaloean) nu dient om het onheil
onder een dezer vormen opgeroepen door vijanden, te weren
en — zooals gezegd — op hen, die het hebben willen berok-
kenen, te doen terugvallen.
Permalim's.
Thans een enkel woord over de secte der permalim’s
(parmalim Sim., pormalim Tob,), in den aanvang dezer afdeeling
reeds genoemd.
Er is veel over de permalim’s geschreven, gewoonlijk in
waarschuwenden zin, wijzend op de vijandige, tegen het
gouvernement en het Christendom gekeerde gezindheid van
de volgelingen. Ik kom later op deze onjuiste opvatting
terug. Eerst volge een uiteenzetting van de secte zelve, haar
ontstaan en haar leer.