we nog heden te kampen hebben om de zegeningen van
een doelbewust bestuur en de intrede van in economisch
opzicht ook voor de eigen bevolking günstig werkende
omstandigheden wortel te doen vatten.
Van een mächtig Bataksch rijk Aroe, dat in de 16e eeuw
zijn grenzen zou hehben uitgestrekt in het noorden tot
Atjeh en in het zuiden tot de Djohorsche nederzettingen
aan de Rokanrivier (Encyclopaedie van N. I. deel I p. 61
onder Aroe-baai) verhalen de in Simeloengoen bekende
legenden niets.
Wel noemen deze twee thans vervallen rijken Nagoer en
Batangio, waarvan het eerstgenoemde het tegenwoordige
Dolok Silo, Poerba, Raja en Pane zou hebben omvat en
het tweede zijn gebied uitstrekte over Siantar, Tanah Djawa
en een deel van Asahan. Thans zijn er nog vele verlaten
kampongs in Tanah Djawa, plaatsen, waar vroeger blijkbaar
menschen gewoond hebben, die men algemeen met den
naam „Parik Parhoetaän Batangio” (wallen van kampongs
van Batangio) aanduidt. (zie ook pag. 55).
In de verschillende geschriften, welke over de geschiedenis
dezer streken handelen, heb ik over het rijk Batangio zoo
goed als niets gevonden. J. A. Kroesen noemt in zijn nota
over de onderwerping van Tanah Djawa (Tijdschr. Bat. Gen.
afd. XLI, 1890, p. 218) zekeren „Toewan S enkelen beweren
Rad ja H | van Battang Nior”, welk rijk zieh „ten noorden
van Pematang Tanah Djawa tot het zeestrand toe, elf
geslachten teruggaande”, zou hebben uitgestrekt. De naam
meent hij te moeten afleiden van het woord Nior (klapper),
aangezien zieh daar uitgestrekte klappertuinen bevonden.
Later deelt hij nog mede (p. 224), dat de radja van Tanah
Djawa slechts opgevolgd zou worden door een zoon uit
een poeang (vrouw van een vorst) van Battang Nior, hetgeen
volgens de overlevering gedurende 8 geslachten zou hebben
plaats gehad. Met Djerlangkataran (ten rechte Djorlang
Hataran), zegt Kroesen, wordt Battang Nior de hechtste
steunpilaar van Tanah Djawa door de bevolking genoemd.
Dat met dit Battang Nior het rijk Batangio wordt bedoeld,
behoeft niet te worden betwijfeld. De afleiding van het
woord Nior van het inheemsche woord voor klapper is
geheel uit de lucht gegrepen; men zie hieromtrent de legende
over Batangio in de derde afdeeling van dit hoofdstuk.
Het Encyclopaedisch Bureau geeft in zijne Mededeelingen
over de Buitenbezittingen: Oostkust van Sumatra, deel I
pag. 117 en 118 de volgende samenvatting van hetgeen
omtrent de vroegere geschiedenis van dit deel der Batak-
landen bekend is:
„In de landstreek ten Z. van Deli en Serdang had de
invasie der Maleiers ook wel de kuststrook in hun bezit
gebracht (Padang, Bedagei en Batoe Bara), maar hier wisten
de Bataks zieh beter tegen de indringers te verzetten. Zij
slaagden er zelfs in hun geheele onafhankclijkheid te bewaren
inverreweg het grootste deel van het achterland, Simeloengoen.
Hoewel ook hier weer alle historische zekerheid ontbreekt,
kan uit de verschillende sagen en overleveringen vrij stellig
het bestaan van een eertijds mächtig Batakrijk „Nagoer”
(nog voortlevende in den naam Nagaradja of Nagoer Radja,
in Padang-Deli) afgeleid worden. Dit strekte zieh niet alleen
uit over gansch Simeloengoen, doch tevens over een groot
deel der Timoerhoogvlakte. Later ontbond dit rijk zieh in
vier deelen: Silau, Panei, Siantar en Si Tonggang, welke,
hoewel ieder onafhankelijk, toch steeds in nauwer samenhang
tot elkaar bleven. De toenemende macht van Atjeh noopte
de vorsten dezer rijkjes om — evenals dat in de Gajolanden
het geval is geweest — gedurende geruimen tijd de opper-
hoogheid van den Sultan te erkennen. Sommige bestuurs-
instellingen volgens het Atjehsche viervorsten-systeem (dat
ook op de Karohoogvlakte werd ingevoerd door Atjeh)
worden nog aan dien invloed toegeschreven.
De steeds afnemende macht der vorsten kon een verder
uiteenvallen van het vroegere „Nagoer” niet meer tegen-
houden; zoo splitste Silau zieh in Dolok en Poerba, terwijl
Raja ontstond ten koste van Silau en Panei. Si Tonggang
schijnt eene Java-Minangkabausche invasie te hebben
ondergaan, waaraan ook de verandering van zijn naam in
Tanah Djawa wordt toegeschreven. Tenslotte vond men in
de bovenstreken van Asahan nog verschillende onbelangrijke
Bataksche landschapjes, welke deels onafhankelijk bleven,
deels later, in de eerste helft der 19de eeuw, door Asahan