(Si Opat Soekoe) moest uitroepen, en bevestigen.
Hij nam dan de lans „Panradja” mede. Partanda
was de boodschapper, die belangrijke bevelen
overbracht.
2. Toehan Mahasar (soehi Mahasar) had tot taak toe
te zien op den arbeidder onderhoorigen op de ladangs
van den radja en de overige werkzaamheden der
heerendienstplichtigen. P. Bona Taon (*), regelde
den tijd voor den padiaanplant en den oogst.
3. Nagodang (soehi Nagodang), volgt bij bevestiging
van kamponghoofden en derg. den Toehan Nabolon
derwaarts. Vroeger had men in de soehi Nagodang
nog:
Goeroe Hoeta (taak bij ziekte en godsdienstzaken);
Pandihar (regelde de feesten, waarop hij moest
„mentjak” d.i. het inlandsche schermen met de
handen en derg.);
Bona Gondang (dirigent van de gondang’s en gong’s);
Partoeha (opperkok bij feesten, regelde de slacht van
den karbouw „panradja”, bij doodenfeesten en derg.).
4. Roemah Tongah (soehi Tongah) geeft persoonlijk
aan den radja kennis van de zaken, die deze moet
weten.
C. Perbapaän’s :
1. T. Dolok Pariboean.
2. T. Djorlang Hataran.
3. T. Mardjandi Asih.
4. T. Hatoendoeken.
5. T. Batangio.
6. Radja Girsang (drie in aantal; de naam radja heeft
hier de Tobasche beteekenis, dus niet die van vorst).
7. Radja Simpangan Bolon (ook drie in aantal, als in
Girsang). De eertijds zelfstandige hoeta’s Parapat,
Sibaganding en Panahatan zijn thans onderhoorig
aan Dolok Pariboean.
Pane.
A. Radja (Partongah) Soemalam Toehan Bosar m. Poerba
Dasoeha.
Haradjaân’s ter pamatang;
1. Orang Kaja ;
2. Bah Hapesong, eertijds Djagoraha (troepenaan-
voerder)* ;
3. Toehan Soehi;
4. Anak Boroe Hoeta (marga Sinaga Silalahi, aan-
verwant van den radja).
Perbapaan’s :
1. T. Dolok Batoe Nanggar.
2. T. Simarimboen.
3. T. Sipoldas.
4. T. Sinaman.
5. T. Dolok Sariboe, eertijds door den radja van
Raja in het door dezen op Pane veroverde gebied
als hoofd aangesteld ; sedert de onderwerping aan
het gouvernement erkend als perbapaàn van Pane.
Over de inrichting van het voormalige bestuur op
Dolok Sariboe werd reeds uitvoerig op pag. 36
gesproken.
6. T. Goenoeng Mariah.
Raja.
Radja (Partongah), Soemajan Toehan Kapoltakan
(beteekent de opkomende, „jang terbit” Mal.) m.
Saragih Garingging.
Haradjaân’s ter pamatang :
(de pamatang is slechts in drie soehi’s verdeeld, n.l.
Raja Simbolon, Raja Pongki en Raja Doemakkah. In
de eerste soehi bestonden drie functionarissen, n.l.
Toehan Nabolon, Roemah Bajoe en Toehan Raja
Simbolon, welke waardigheden thans nog worden
vervuld, doch niet meer in die bepaalde wijk, die
thans niet meer bestaat.
|§ Parhoeloean en Anak Boroe Raja (soehi Raja
Pongki).
2. Roemah Tongah en Pardalan Tapian (Tapian
beteekent badplaats).