Bij den dood van den Djagoraha, volgde zijn zoon hem
in die functie op. Deze onderwierp vele kampongs van het
rijk Nagoer aan zijn macht. Ten slotte stiehtte Toehan Silo
Nabolak een kampong, Silo Doenia, waar hij'den Djagoraha
als hoofd aanstelde. Doch dezen werd nog meer eer bewezen
dan Toehan Silo Nabolak zelven.
De Djagoraha liet thans door een smid eenige wapens
maken, n.l. een mes, een lans en een zwaard. Onder het
smeden, werd tot verbazing der menschen het ijzer, waarvan
de wapens gemaakt werden, hoe langer hoe grooter, zoodat
de smid, die nog met de afwerking bezig was, dat ijzer door
ander wilde vervangen. De Djagoraha echter ging tot hem
en nam een en ander mede naar huis, al waren de wapens
nog niet af. (Het mes, Piso Niat geheeten, behoort tot op
den huidigen dag nog tot de Ornamenten van Dolok Silo.)
Kort daarop huwde de Djagoraha met een dochter van
den Sibajak van Djamboer Lige') (Karolanden) en wilde haar
na terugkomst in eigen land tot „poeang bolon” (hoöfdvrouw
van een radja) doen uitroepen. Doch zijn vrouw had bezwaren
om in den vorstenstand verheven te worden, daar ook hare
ouders daartoe niet behoorden. Daarom zond de Djagoraha
een gezant, zekeren Si Pisangboeil, naar den sultan van
Atjeh (hier wordt bedoeld diens vertegenwoordiger in Deli
tijdens de Atjehsche overheersching dezer streken, waarom
wij hem verder Toengkoe zullen noemen) om hem te verzoeken
den Sibajak van Djamboer Lige tot vorst te verheffen. Dezen
zelf, zijn schoonvader dus, gaf hij last om bij zijne woning
een feestloods te bouwen om den Toengkoe naar behooren
te ontvangen. Op zijn reis daarheen vertoefde de Toengkoe
even te Baroes Djahe. De Sibajak van dit landschap vroeg
hem, waarom hij van zijn komst geen bericht had gegeven,
want dat hij hem anders tegemoet zou zijn gegaan, zooals
de adat eischte. De Toengkoe antwoordde, dat hij geroepen
was door Si Pisangboeil om den Sibajak van Djamboer Lige
tot radja te verheffen, waarop de Sibajak van Baroes Djahe
schamper v ro eg : „Wanneer mijn jongere broeder, de Sibajak
van Djamboer Lige, tot radja verheven wordt, waar is
Dit is thans een „wijk” van het dorp Baroes Djahe.
zijn land, waar zijn zijne kampongs en waar is zijn volk
dan?” Toen de Toengkoe de situatie begreep en bemerkte,
dat men hem iemand tot radja had willen doen uitroepen,
die daarop geen recht had, was hij zeer vertoornd, weigerde
een Sibajak van zoo geringe positie tot radja te verheffen
en keerde direct naar zijn woonplaats terug. De Djagoraha
wachtte derhalve tevergeefs te Djamboer Lige en keerde
eindelijk vol schaamte naar zijn kampong terug. Hij verhaalde
hier allerlei dingen, ten einde de wäre reden, waarom de
verheffing tot radja niet had plaats gehad, te verbloemen.
Dit kwam den Toengkoe ter oore; hij riep den Djagoraha
ter verantwoording, doch deze ontweek de moeilijkheden.
Zoo ontstond een oorlog tusschen den Toengkoe en den
Djagoraha. Toehan Silo Nabolak, blijde een zoo mächtigen
vijand van den Djagoraha te kunnen steunen, wees een
kampong aan, waar de Atjehers konden verblijven, welke
kampong Nagori Asih (Atjeh) genoemd werd. Deze kampong
ressorteert thans onder den Perbapaän Nagori Dolok.
De Djagoraha durfde het tegen den Toengkoe Atjeh niet
opnemen en ging daarom van Silo Doenia naar Pane, waar
hij zijne diensten aanbood en als troepenaanvoerder in Pane
o p trad ; daarna deed hij hetzelfde in Siantar en Tanah Djawa
en in alle drie rijken was het succes aan de zijde. waar hij
streed. De radja’s dier rijkjes boden hem kostbaarheden aan,
doch hij verzocht telkens slechts een man, die hem verder
zou volgen. Zoo ging uit Pane Partandja Batoe mee, een man,
die een steen kon werpen met dezelfde kracht, waarmede een
kanon een kogel wegslingert. Van Siantar volgde Ompoe Birong,
de onkwetsbare, hem en van Tanah Djawa Goeroe Baresa,
die zeer bekwaam was als goeroe of datoe (wichelaar).
De graven dezer drie lieden worden door den tegenwoordigen
radja van Dolok Silo nog als heilige graven (kiramat) vereerd.
Met zijn drie volgelingen ging de Djagoraha nu naar den
sultan van Deli, wien hij zijn beklag deed over hetgeen hem
overkomen was. De sultan gaf hem goud, geweren, en kruit,
opdat hij den strijd kon aanbinden tegen . zijn ouden vijand
Toehan Silo Nabolak. Voor het goud kocht hij witte, roode,
zwarte en andere gekleurde kleederen op de markt Tiga
Siboearboear, dicht bij den D. Singgalang. Toen hij terugging,