schieden, wanneer zij zoover gerestaureerd zijn, dat ze wederom
werk kunnen zoeken. Velen toch, die in ellendigen toestand
aankomen, knappen al spoedig op en zijn na enkele maanden
van gezond werken en flinke voeding niet meer als bedelaars-
type te herkennen. Door een ontslag zonder meer, zullen ze
evenwel in dezelfde omstandigheden als vroeger worden
geplaatst met de groote kans dat ze wederom vervallen tot
den toestand van pauperisme. Dit probleem zal nog nader
onder de oogen moeten worden gezien.
De groote voordeelen van de inrichtingen liggen, behalve
in de huisvesting, werkverschaffing en het levensbehoud voor
de menschen zelven in de omstandigheid, dat de pauper, de
landlooper, niet door een tijdelijke straf, maar meer doel-
treffend en op humaner wijze onschadelijk wordt gemaakt
voor de gemeenschap, met de mogelijkheid, dat hij tenslotte
geheel aan de maatschappij kan worden teruggegeven.
Sinds 1 Maart 1919, toen de eers'te inrichting geopend
werd, hebben tal van armlastigen in een der etablissementen
een onderkomen gevonden. Op het einde van 1921 waren
opgenomen:
in het a s y l ............................ 31 Chineezen
te Simpang Raja . . . . . 37 „
te Raja........................ 70 Javanen
Aangezien de instellingen onder financieel zeer moeilijke
omstandigheden werden beheerd, de voornaamste steun in
dat opzicht door het overlijden van den majoor der Chineezen
te Medan ontviel en de aanvrage om subsidies van den
Plaatselijken Raad en andere overheidscolleges voorloopig
geen resultaat had, is het de vraag, of zij op den oorspronke-
lijk bedoelden grondslag zullen kunnen blijven bestaan.
Een poging om een gewestelijk georganiseerde armenzorg
tot stand te brengen, die op afdoende wijze het pauperisme
zou bestrijden, mislukte wegens de daaraan verbonden groote
bezwaren.
BOSCHWEZEN.
Door den sinds jaren door de bevolking gepleegde roof-
bouw en door de groote uitbreiding in de laatste jaren van
de groot-cultures zijn de bosschen meer en meer terug-
gedrongen. Toch komen er zoowel in de gebergten als in
de vlakten nog vele bosschen voor. Exploitatie daarvan op
eenigszins groote schaal had vroeger niet plaats, daar het
transport te bezwarend was bij gemis aan rivieren, die voor
den afvoer gebruikt konden worden. Slechts in het Bandarsche
werden kostbare houtsoorten weggekapt en ter markt
gebracht.
Zoodra de dienst van het boschwezen werd ingesteld,
begon deze de verschillende boschterreinen te verkennen en
globaal op te meten, tengevolge waarvan ten slotte bij
zelfbestuursbesluit de ondervolgende terreinen voor de
instandhouding der bosschen werden gereserveerd :
a. Gebergtebosschen :
Simbolon . . . . 24360 H.A. Poerba Tongah . . 202 H.A.
Batoe Loteng . . 29120 .. Tandoek Benoewa . 200 „
Anak-Anak . . 1100 .. Toevoeging Sianak
Mardjaroengdjoeng 981 „ A n a k ..................... 4400 „
Maroebe 280 ,. B o l o n ..................... 150 „
Simatjik . . . . 1420 .. Toevoeging Batoe
Singgalang . . . 463 .. Loteng . . . . 4540 „
Sigiringgiring . . 493 „
b. Vlaktebosschen :
Bandar Betsy . . 3400 H.A. Bandar Tinggi II 500 H.A.
Bandar Tinggi I 1000 „ Tanah Djawa . . 20000 „
De bevolking mag vrij hout kappen voor eigen gebruik
in de bosschen buiten de reserve gelegen. Wenscht ze hout
aan te kappen om dat te verkoopen, dan heeft ze vergunning
van het boschwezen noodig, waarvoor een retributie tegen