HOOFDSTUK VII.
IRRIG ATIE.
Reeds bij de eerste kennismaking met de plaatselijke om-
standigheden in de Simeloengoensche landschappen, spraken
de Europeesche bestuursambtenaren over de günstige gelegen-
heid tot bevloeiing van deze streken. Van Dijk en Kroesen
(1892) wezen er beiden in hunne rapporten op. Siechts in
de kustlanden aan het Tobameer bestond sawahcultuur,
zooals in § 2 g van hoofdstuk III werd geschetst. In het
hellingland aan de Noord- en Oostzijde van het randgc-
bergte om het Tobameer, deed de bevolking siech ts aan
ladangbouw.
In de jaren 1909 en 1910 werd de bij G. B. ddo. 17Februari
1908 No. 4 voor de Karolanden aangestelde mantri voor de
irrigatie in Simeloengoen werkzaam gesteld. Ginds had hij
met negatief resultaat gearbeid; nu meende men in Simeloengoen
zijn kennis beschikbaar te kunnen stellen voor de
practische werkzaamheden, welke op het gebied van irrigatie
door de bevolking zelve werden uitgevoerd.
Tengevolge van de uitgifte van het groote aantal con-
cessies voor de groot-landbouwcultuur en het reserveeren
van groote boschcomplexen voor boschreserve werd de bevolking
in de ' tevoren zoo goed als onbeperkte vrijheid in
het uitoefenen van den ladangbouw, die een roofbouw in
den werkelijken zin des woords was, beperkt.
Als van zelf werden daardoor de meer ontwikkelden onder
hen gedreven naar een meer intensieve bebouwing van den
grond en trachtten sommigen, naar het voorbeeld van de
landbouwers in de vlakten aan de stroommondingen in het
Tobameer, sawahs aan te leggen. Bij Tiga Balata (Tanah
Djawa) aan den Tobaweg werd in 1913 door de bevolking
een leiding aangelegd; ook elders (Tiga Bolon, Manik
Aanleg van de waterleiding voor het irrigatieterrein van het Kolonisatiegebied in Bandar.