verbonden marga s. Een radja moet zijn hoofdvrouw (poeang
bolon) n.l. steeds uit een bepaald vorstengeslacht, dus uit
een bepaalde marga, nemen. Slechts de zonen uit zulk een
huwelijk kunnen hem ais radja opvolgen.
Thans een enkel woord over de indeeling der bevolking
van Simeloengoen in marga’s.
Men kent vier hoofdmarga’s n.l. Damanik, Sínaga,
Saragih en Poerba. Een enkele Karosche marga is
gevestigd in Si V Koeta en de Tobaneesche immigranten
brengen thans marga’s, die tot dusverre hier niet gevestigd
waren, in het land.
De vier hoofdmarga’s der Simeloengoensche Bataks zijn
wederom in submarga s onderverdeeld. Zij zijn op de volgende
wijze verspreid:
1. Marga Damanik, voornaamste marga van Siantar. Het
geslacht van den zelfbestuurder behoort tot de submarga
Damanik Bariba, is oorspronkelijk uit Oeloean en sinds 8
generaties in deze streken gevestigd.
Bovendien komen van deze marga de volgende submarga’s
voor: Damanik Tomok (marga van den Toehan Dolok
Malela), afkomstig van Tomok (Samosir), D. Malau (Malajoe),
D. Ambarita en D. Goerning, alie herkomstig van Samosir.
De legende zegt, dat, toen deze marga zich in Siantar
vestigde, de streek bewoond werd door de marga Sinaga,
die evenwel verdreven werd naar Tanah Djawa (zie
§ 2 hoofdst. II).
De bevolking van Silampoejang, eertijds zelfstandig, thaira
deel uitmakende van Siantar, behoort tot de marga Saragih
Naimoente en is afkomstig van Simbolon (Samosir).
2. Marga Sinaga, hoofdmarga van Tanah Djawa. Het
vorstengeslacht van Tanah Djawa stamt, volgens de in het
vorige hoofdstuk medegedeelde legende, uit Oerat (Samosir).
De marga Sinaga is onderverdeeld. in twee hoofdgroepen,
van welke de eene „Sinaga Simeloengoen” en de andere
„Sinaga T o b a” wordt geheeten. De eerste dier hoofdgroepen
is weer onderverdeeld in de staken Sinaga Nadi Hojong
Hataran en S. Nadi Hojong Bodat. De zelfbestuurder en de
Toehan’s Djorlang Hataran en Mardjandi Asih behooren tot
de eerstgemelde staak, de Toehan’s Dolok Pariboean,
Hatoendoekan en Batangio behooren tot de marga S. Nadi
Hojong Bodat.
De tweede der zooeven genoemde hoofdgroepen, de
marga S. Toba, bewoont de landstreken Girsang en Simpangan
Bolon en naastbijliggende landstreken. Hier gelooft men af
te stammen van drie gebroeders, a. Ompoe Bonar, den stam-
vader der marga S. Sidahapintoe (bevolking van Girsang),
b. Ompoe Oeroek, den stamvader der marga’s S. Sidasoehoet,
Porti, Mandalai, Sidanlogan, Simandjorang en Simaibang
(bevolking van Simpangan Bolon) en c. Ompoe Ratoes, den
stamvader der marga S. Sidabariba (bevolking van Parapat,
Sibaganding en naburige streken) en der thans niet meer
bestaande marga S. Sidagoegoer.
3. Marga Saragih, hoofdmarga van Raja en Silampoejang
(Siantar). Deze marga telt 8 staken, n.l. S. Garingging,
waartoe de zelfbestuurder van Raja behoort, S. Damoente,
S. Sitanggang, S. Toernip, S. Dadjawak, S. Dasalak, S. Soem-
bajak en S. Simarmata.
Deze marga is afkomstig van Tamba (Samosir) en bereikte
Raja, zooals reeds in de legende betreffende het Rajasche
vorstengeslacht werd medegedeeld, via Garingging (Karolanden).
Ragih beteekent orde, zoodat Saragih zou moeten vertaald
worden als „van één orde”.
4. Marga Poerba, hoofdmarga van Pane en de z.g.n.
Timoerrijkjes met uitzondering van het grootste gedeelte
van Si V Koeta, dat door Karo-Bataks wordt bewoond.
Poerba beteekent Oost, waarvan de naam Timoer-Bataks
afkomstig zou zijn (zie de Inleiding).
De marga Poerba is onderverdeeld in zeven submarga’s,
n.l. P. Dasoeha, tot welke staak de zelfbestuurder van Pane
behoort, P. Sidadolok, P. Girsang, P. Tamba, P. Bawang,
P. Dagambir en P. Pakpak (marga van den radja van
Poerba).
De meeste dezer submarga’s hebben hun naam aan
dien van het landschap, waarin ze voorkomen, ontleend. Die
verdeeling in submarga’s ontstond, wanneer lieden uit hun
geboortegrond uitzwermden en zieh in andere streken vestig-
den. W e zagen hiervan reeds voorbeelden in de legenden