Het aantal contractanten groeide van 6916 in 1911 tot
44040 in 1920. Na de intrede van de malaise in decultures,
toen de ondernemingen overgingen tot het ontslaan in
grooten getale van contractanten, die voor een deel op de
tabaksondernemingen in andere ressorten opnieuw contract
teekenden, voor een veel kleiner deel als vrije lieden in het
land bleven en voor een grooter gedeelte helaas naar Java
terugkeerden, is het aantal contractanten met ongeveer
12000 teruggeloopen.
§ 2. Inheemsche bevolking
a. Indeeling in stammen.
Het is niet met zekerheid te zeggen, wie de eerste bewoners
van Simeloengoen waren.
Een legende betreffende het ontstaan van het Tobameer
vertelt van wezens, die — voordat er menschen op Sumatra
woonden —■ verblijf hielden op het gebergte, dat ineengestort
is en zoo het Tobameer deed ontstaan. De afstammelingen
van hen, die door de vlucht het leven redden, zouden de
Loeboe’s zijn, die nu nog in Mandailing leven.
De inheemsche bevolking van Simeloengoen wordt thans
door Bataks gevormd. Of deze mogelijk hier vroeger gewoond
hebbende Maleische stammen naar de laaglanden hebben
verdreven, dan wel die Bataks de oorspronkelijke bevolking
uitmaken, is eveneens niet te bepalen.
Zij zelve verklaart algemeen haar oorsprong öf in Toba
(de meer oostelijke gedeelten als Tanah Djawa en Siantar)
öf in de Dairilanden (de meer westelijke gedeelten) te hebben
en de legenden betreffende de herkomst der vorstengeslachten
dezer streken stemmen daarmede alle overeen.
De Bataks van Simeloengoen worden onder den verzamel-
naam Timoer-Bataks begrepen, over welken naam in de
Inleiding al een en ander werd gezegd.
In taal, adat en bestuursinrichting is een zeker onderscheid
op te merken tusschen de z.g.n. Timoerrijkjes, Raja en de
overige landschappen.
Zooais bekend is, is het geheele volk der Bataks verdeeld
in een aantal stammen (marga, van het Skr. varga),
genealogische eenheden, welker leden van een stamvader
afstammen en zieh onderling verwant gevoelen, zoodat het
huwelijk tusschen stamgenooten verboden is (exogamie).
ledere stam heeft zijn eigen naam.
De man bepaalt de stamhoorigheid. Een marga is derhalve
een vereeniging van personen, die in de mannelijke lijn hun
oorsprong van den zelfden stamvader afleiden.
Oorspronkelijk was de stam nomadisch, verkreeg lang-
zamerhand gebied en oefende hierop, tengevolge van de
ontginning van den bodem, eigendomsrechten uit. Toen kreeg
elke stam zijn eigen woonstreek, bewoonde in den beginne
een dorp (hoeta), waaruit zieh om verschillende oorzaken
ingezetenen afscheidden om nieuwe nederzettingen te
stichten.
Zulke dorpen, uit een moederdorp ontstaan (doesoen),
vormden dan met het moederdorp een rechtsgemeenschap.
District is een minder juiste naam, daar het geheel nog geen
territoriale eenheid vormde, doch uitsluitend op stamverdeeling
berustte (zie § 2b van dit hoofdstuk).
In de Toba- en Karolanden zijn deze rechtsgemeenschappen,
ook na de territoriale indeeling, zelfstandige eenheden ge-
bleven. In Simeloengoen hebben zieh daaruit de rijkjes
gevormd, welke een radja als staatshoofd erkenden. Hieromtrent
wordt in de volgende afdeeling van dit hoofdstuk
nader gesproken.
Deze genealogische indeeling — hoewel ook thans nog
sterk op den voorgrond tredend — wijkt langzamerhand voor
een territoriale. De eerste wijziging in die richting was het
ontstaan van de oeroeng’s (landschappen), oorspronkelijk niet
anders dan de confederatie van een aantal hoeta s, die zieh Verbünden
om in de veelvuldig plaats hebbende oorlogen sterk te
zijn. Dit is een zelfde verschijnsel als in Padang Lawas werd
geconstateerd, waar men losse federaties vormde bij algemeen
gevaar. Dan worden verschillende regelingen vastgesteld,
hetgeen op de „tiga”, pasar, geschiedde. Hier was een bale
opgericht, waarin de radja’s en hoofden samenkwamen om te
midden van het volk de landszaken te behartigen.
De legende van Poerba wijst erop, dat de erkenning of