heer, Toehan roemah, moet worden erkend, bewoont de
„djaboe bona”, nd. den rechterhoek aan de -voorzijde. Deze
Toehan roemah voert het gezag in de woning en tot hem
worden alle bevelen van de hoofden gericht, ook die bestemd zijn
voor hen, die in zijne woning verblijven. Hij zou in dat opzicht
beschouwd kunnen worden als de laagste beambte met gezag
bekleed. Het is om die reden de vraag, of het juist is om
de hoeta als kleinste rechtsgemeenschap te beschouwen en
of dit niet eerder de roemah of woning moet wezen.
Links voor is de „sambilau manakih” (lett. links naar
boven gaan). Achter de djaboe bona is de djaboe tongah
roeang gelegen, daarachter de „oedjoeng” (hoek). Dit is dus
van voren gerekend de rechter achterhoek der woning. Links
achter is de „siamoen manakih oedjoeng-oedjoeng (rechts naar
boven gaan, n.l. wanneer men het huis van achteren binnengaat).
Thans volge een opgave der verschillende grootwaardig-
heidsbekleeders, zooals die ter pamatang van de verschillende
landschappen bestonden en gedeeltelijk nog bestaan. Zooals
vanzelf spreekt, is hunne positie na de onderwerping aan
het gouvernement zeer veel verminderd en kunnen ze heden
ten dage wel niet meer dan als een soort adat-ceremonie-
meesters beschouwd worden, menschen, die pas bij de regeling
van adatplechtigheden hun oude positie eenigszins hernemen.
Overigens zijn ze de handlangers van den zelfbestuurder,
brengen diens bevelen ten uitvoer en staan hem in alge-
meenen zin in het bestuur over het landschap bij.
Hoewel het groot aantal verschillende titels, welke een
zekere beteekenis inhouden, een zeer gedifferentieerde arbeids-
verdeeling van deze hofdignitarissen doet veronderstellen, is
thans moeilijk meer aan te geven, wat nu juist de taak van
dezen of genen was.
Voor zoover mogelijk zal een en ander hieronder ter
plaatse vermeld worden.
In de hier volgende indeeling van het inheemsche bestuur
worden de titels der verschillende functionarissen genoemd.
Slechts de namen der tegenwoordige radja’s zijn vermeld.
De haradjaän's der onderscheidene perbapaän’s, die ook
weer alle verschillende titels hebben en de kampongbesturen
zijn niet opgenomen.
Siantar.
A. Radja (Partongah), Waldemar Toehan Naga Hoeta
m. Damanik Bariba.
B. Haradjaän’s ter pamatang:
1. Bah Bolak (soehi Bah Bosar n.l. wijk bij de rivier
Bah Bosar).
Diens „paidoeana” (de hieronder volgende pai-
doeana’s worden kortweg met P. aangegeven)
was Toehan Ambarita (*)').
2. Toehan Anggi (soehi Hoeloean = bovenstrooms),
jongste broeder van den ra d ja ; P. Djagoraha
(troepenaanvoerder) (*).
3. Roemah Tongah (soehi Haean = benedenstrooms);
P. Toehan Toemorang (*).
4. Nagodang (soehi Hoeta Ipis); P. Toehan Na-
bolon (*).
C. Perbapaän’s (Pertoehanan, Si Opat Soekoe):
1. Toehan Sipolha.
2. T. Dolok Malela.
3. T. Lingga.
4. T. Djorlang Hoeloean.
5. T. Silo Bajoe.
6. T. Bangoen.
7. T. Silampoejang.
Tanah Djawa.
A. Radja (Partongah) Sangma Radja Meligas m. Sinaga
Nadi Hojong Hataran.
B. De Haradjaän’s ter pamatang staan gezamentlijk onder
het toezicht van Toehan Hoeta. die in de plaats van
den radja in de behandeling van de bestuurszaken
gewoonlijk optreedt. De Haradjaän’s zijn:
1. Orang Kaja (soehi Orang Kaja), schatbewaarder;
zijn paidoeana’s waren Toehan Nabolon (*) en
Partanda (*). De eerste volgde den Orang Kaja,
wanneer deze voor den radja een perbapaän
1) De met een * gemerkte waardigheden worden thans niet meer vervuld.