In de kustlanden aan het Tobameer wordt de sawahbouw
reeds van oudsher beoefend. Er bestond een zekere organisatie
om leidingen gezamentlijk aan te leggen, zooals Kroesen in
zijn meergenoemd reisrapport (Tijdschr. Ind. T. L. en Vk.
deel XXXIX pag. 258 en vlgg.) mededeelt. Aan den leiding-
aanleg werkte de gansche mannelijke bevolking van een
hoeta onder aanvoering van het hoofd, doch ook verstünden
zieh soms twee of meer hoeta’s tezamen om een bepaald
gebied te irrigeeren met gezamentlijke krachten. Men maakte
eerst allen tezamen het geheele terrein schoon en legde de dijkjes
aan om vierhoekige stukken van 12 bij 4 M., waarna de
bewerking van ieder vak aan de gezinnen werd toevertrouwd.
Die door de bevolking zelve gemaakte leidingen blijven het
eigendom van de hoeta, en worden in gemeen overleg
onderhouden. Het betrokken hoofd, dat niet aan den arbeid
tot onderhoud mededoet, geeft een feest, waarbij een varken
wordt geslacht en waarna het hoofd een paar sawah’s erlangt,
door zijne onderhoorigen te bewerken.
W o rd t bij de sawahcultuur ieder jaar hetzelfde stuk
grond door eenzelfden landbouwer bewerkt, de ladangbouw
is een wäre roofbouw. Men blijft in den regel niet langer
dan drie, hoogstens vier jaren op het zelfde stuk grond
werken, dat door het kamponghoofd aan den landbouwer
wordt toegewezen. Het liefst ontgint men boschgrond, daar
deze het vruchtbaarst is en wel zwaar werk aan het schoon-
maken van het terrein geeft, doch in het eerste jaar
geen en later slechts geringe grondbewerking eischt. Met
een soort bijl (balioengj, en een kapmes (parang) worden
de niet door verbranding verteerde boomen en takken
weggehakt. Daarna wordt met een wiedmes (tadjak) het
onkruid bij den wortel afgesneden en zaait men. Zoodra
het gewas is opgekomen, wordt met een gebogen mes
(kiskis) gewied. Voor den aanvang van het zaaien in
de volgende jaren wordt de grond oppervlakkig omgewerkt
met een bamboe, waaraan twee scherpe punten (gogo).
Daarmede wordt dan tevens het onkruid losgewerkt.
Ten gevolge van het branden van het bosch telken jare
weer, wanneer ladangs worden aangelegd, is een groot deel
van het eertijds boschrijke Simeloengoen ontwoud. Thans
worden hiertegen door den dienst van het boschwezen
maatregelen genomen.
De grondbewerking voor ladangs in alang-alangvelden
(alang-alang = rih) geschiedt met eenvoudige landbouw-
gereedschappen. De hoedali is een kleine patjol, waarmede
men den grond omwerkt. Met aangepunte niboenglatten
(pakoeh) wordt dan een nadere bewerking toegepast,
„iansoewani” genoemd. Daarna pas heeft het „ipokpoki’
plaats, n.l. het platslaan van den grond met stukken rondhout
of niboeng. Het zaaien geschiedt in plantgaten, door een
man of vrouw met twee niboengstokken (parlobong) gemaakt.
Een ander volgt en werpt drie ä vier zaadjes in ieder gat.
Deze werkzaamheid heet „mangonah .
De grootte van den oogst hangt, zooals van zelf spreekt,
van de hoedanigheid van den grond en van het weer af.
De beste gronden zijn in Tanah Djawa, Siantar en Pane
gelegen, daarop volgt Raja, terwijl in Poerba, Dolok Silo
en Si V Koeta de minst vruchtbare gronden worden aan-
getroffen. In overigens normale omstandigheden brengen de
beste gronden 75 maal de hoeveelheid zaaisel op, en de
minste 30 maal. Een H.A. goede ladanggrond brengt
ongeveer 25 pikoel padi op.
Behalve rijst worden tweede-gewassen, vooral djagoeng*
en oebie-soorten verbouwd. In Tanah Djawa had men vroeger
een bloeiende katoencultuur, doch de import van Europeesche
lijnwaden is oorzaak, dat men niet meer zelf spint en de
cultuur achteruit gegaan is.
Toen in de jaren vöor 1910 hooge prijzen voor „getah”
van de ficus elastica werden gemaakt, legde de bevolking
van Bandar, Tanah Djawa en Beneden Raja zieh toe op
den aanleg van tuinen van deze boomsoort (ramboeng).
Hoezeer echter getracht werd van bestuurszijde voorlichting
te geven — er werd o.a. een Bataksche ramboengplanter
uit Bandar naar Java gezonden om met de noodige
introductiebrieven leering op te doen — men begreep niet,
dat gestadige arbeid noodig was om de tuinen te onderhouden
en het gewas te verzorgen. De boomen moesten
zieh door verstikkend onkruid heenwerken en men liet ze
geheel aan hun lot over, tot ze tapklaar waren. Het winnen