op slechts enkele honderde meters verwijderd. Eerst volgt
men een pad door heerlijk groene weideplaatsen (sompalan)
met bamboe en ander gewas omzoomd. A1 spoedig stijgt
men den heuvel op. Het pad wordt smaller en.smaller en
klimt steil omhoog, terwijl de flanken van den heuvelrug,
hoewel vrij dicht met boomen en struikgewas begroeid,
loodrecht naar beneden vallen. Het is slechts mogelijk
mannetje achter männetje naar boven te klimmen. Plotseling
Staat men voor een steenen rotsgevaarte. Dit is de Batoe
Parhapoeran, op de zooeven genoemde Boentoe Parhapoeran
gelegen. Even verder bevindt zieh het graf van de radja’s van
Silo. Het geheel is op een verbreeding van den heuvelrug
gelegen en maakt den indruk van een prieel met verschillende
crotonsoorten begroeid. Midden daarin ziet men een een halve
Meter hoog steenen grafmonument, een ruiter te paard of
op een ander soort rijdier. Dit blijkt het deksel te zijn van
de bewaarplaats van het gebeente der voorouders. Men
had bij mijn bezoek aldaar geen bezwaar — natuurlijk na
daartoe gebeden en wat offeranden gebracht te hebbemBH
den steen te openen. De fijn witte beerfderen werden toen
zichtbaar. Een dergelijke steen, waarin doodsbeenderen
bewaard worden, noemt men goendaba. Het open prieeltje
of geraamte van hout of bamboe daaromheen heet djerat.
Met dit woord duidt men derhalve de plaats aan, waar zieh een
graf bevindt.
Wederom wat verder bereikt men de ruime vlakte boven
op den heuvel, waar een groote kampong heeft gestaan. In
het midden de roemah bolon (vorstelijke woning); daaromheen
de andere huizen.
Behalve de Boentoe Parhapoeran zijn er nog drie andere
toegangswegen, even steil, smal en moeilijk begaanbaar als
de eerste. Op een dier wegen (Noordzijde) bevindt zieh ook
een ro ts ; dit is de Batoe Gadjah, daar men hierin .— als ook
in de Batoe Parhapoeran — den vorm van een olifant meent
te kunnen ontdekken. Het punt, waar de Batoe Gadjah
staat, is zeer moeilijk te bereiken, althans voor menschen,
die last van duizeligheid hebben, want het smalle pad loopt
over een ijzingwekkend steilen heuvelrug met aan weers-
kanten loodrechte wanden, minder begroeid dan de Boentoe
Parhapoeran. Deze weg bereikt de plaats der voormalige
kampong op de Boentoe Pandjomoeran, waar de kampong-
lieden vroeger padi in de zon te drogen legden. Aan de
andere zijde is de Boentoe Pandodingan, d. i. de hoogte,
waar men liederen zong, en weer op een andere plaats, de
Boentoe Partonoenan, waar de jonge meisjes aan de weef-
getouwen haar doeken weefden.
Dat deze plaats in vroeger dagen een schier onneembare
benteng is geweest, blijkt uit de geheele omgeving.
Hier woonde de vorst van Silo, wiens gebied zieh uitstrekte
over een groot aantal kampongs en nederzettingen, eenerzijds
tot aan hetTobameer, anderzijds tot aan Padang en Bedagei
in het N.O. en Pane in het Oosten.
Door inwendig verval splitste het rijk zieh ten slotte in verschillende
deelen (Dolok Silo, Poerba en Si V Koeta), terwijl ook
Raja zijn gebied vestigde op dat van het vroeger zoo mächtige Silo.
Dolok Silo.
In een der vele door den radja van Silo gestichte kampongs,
Silo Nabolak, had de Toehan (het hoofd) iemand van de
marga Poerba uit Tambak Bawang in zijn huis opgenomen
en wegens zijn daartoe geschikte eigenschappen tot „djagoraha”
of aanvoerder der Silo Nabolaksche troepen aangesteld. Nu
kregen Toehan Silo Nabolak en deze Djagoraha te zelfder
tijd een zoon. Het kind van den Djagoraha zag er
heel wat sterker en flinker uit, dan dat van Toehan Silo
Nabolak zelven. Daarom verwisselde de vrouw van dezen
beide kinderen heimelijk. De Djagoraha bemerkte het evenwel,
doch zijn vrouw meende, dat het slechts in het voordeel
van haar kind kon zijn, wanneer het als zoon van den radja
werd beschouwd en daarom berustte de vader in het geval.
Doch toen de eigenlijke vorstenzoon, die dus voor het kind
van den Djagoraha doorging, ongeveer 7 of 8 jaar oud was
geworden, bleek hij een echte heerschersnatuur te bezitten.
Alle kinderen volgden onwillekeurig zijn wil. Toen Toehan
Silo Nabolak zag, dat de zoon van den Djagohara (die dus
zijn eigen zoon was) de eerste onder de kinderen was, vatte
de haat wortel in zijn gemoed en ontstond een verkoeling
tusschen hem en den Djagoraha.