wil van den radja. De aldus tot slavernij veroordeelde was
dan feitelijk eigendom van den radja. Deze gaf dan wel
eenige slaven aan zijn partoehanan’s. Aldus kwamen de slaven
in ’t bezit van de adellijken.
Hierbij valt op te merken, dat ook de vertrouwelingen
van den radja, die bij hem woonden, djabolon, nl, dj. hoen-
dangan of dj. ihoetan genoemd werden, al behoorden ze
natuurlijk niet tot den slavenstand.
De slaven, zooals die vroeger bestonden, kunnen in twee
hoofdgroepen verdeeld worden, n l.:
I. Djabolon maroetang, nl. zij, die tot slavernij vervielen,
wegens het niet betalen van schulden. Zij konden ten allen tijde
worden vrijgekocht.
Het tot slaaf maken geschiedde door den radja. Was een
schuldenaar, die zijn schuld niet betalen kon, door den
schuldeischer aangeklaagd, dan werd betaling van de schuld
gevorderd. Kon de debiteur niet betalen, dan werd hij slaaf
van den radja. De schuldeischer ontving niets, doch bleef
zijn vordering houden, zoodat, wanneer de djabolon maroetang
in Staat was te betalen, hij zijn vordering betaald kon krijgen.
Om zijn vrijheid te herkrijgen, moest de schuldenaar dan
bovendien $12..— en een varken of geit aan den radja
betalen (tanggal djabolon = het losmaken van slavernij of
tanggal tadah; tadah = rantsoen, dat de slaven als voeding
ontvingen). Dan kregen de bewoners van de vorstelijke
woning een maaltijd (dangdang). De naam tanggal tadah
werd ook gegeven aan de huldegift van een djabolon
hoendangan, die ’s radja’s dienst verlaten wilde.
II. Djabolon tangga, n.l. de groote groep, die steeds in
den toestand van slavernij bleef, en slechts bij hooge uit-
zondering in bepaalde gevallen de vrijheid kon herkrijgen of
verkrijgen. Men noemde ze djabolon tangga, omdat zij als
slaven konden huwen, waarna zij en hun gezin (tangga) slaaf
bleven, al woonden ze in een afzonderlijke woning. Deze
groep telde de volgende onderdeelen:
1. Djabolon tabanan, krijgsgevangenen. Dezen werden
een heel enkele maal, doch alleen op verzoek van den radja
van hun land en wanneer de meester daarin wilde toestemmen,
nog wel vrijgelaten.
2. Djabolon ajopan, dat zijn de vrouwen en kinderen,
wier lot zieh niemand aantrekt en die door den radja aan
zieh werden getrokken (ajopan), b.v. familieleden van land-
verraders (partahitahi) of van ter dood veroordeelden, die de
door hen verschuldigde „singkam namigar” of „sira oente” niet
voldeden. Deze som bedroeg gewoonlijk $ 24.—, soms $ 48,—*
wanneer het „paroema dongok-dongok” betrof. Betaling
hiervan werd na de voltrekking der doodstraf geeischt van
de nagelaten betrekkingen, die door de voldoening van dat
bedrag bewezen, dat zij het vonnis rechtvaardig oordeelden
en dat ze geen rancune koesterden tegen den radja of de
rechters, die het vonnis velden.
3. Djabolon dapot di parlitoenan, n.l. onderhoorigen van
den radja, die wilden wegloopen, doch tijdig opgevat werden.
4. Anak babi (biggen), n.l. buiten huwelijk geboren
kinderen.
5. Kinderen van een slaven echtpaar.
Kinderen uit het huwelijk van een vrijen man en eene
slavin waren slaven, tenzij de vader den losprijs voor de
moeder betaalde, in welk geval zij vrij waren.
Kinderen van een slaaf bij een vrije vrouw waren vrij
(kwam echter zelden voor). Zooals W i 1 k e n betoogt, is de
regeling van den stand der kinderen uit huwelijken van
vrijen en slaven een der bewijzen, dat vroeger bij de
Bataks het matriarchaat moet hebben bestaan. W a ar toch
overal de afstamming bepaald wordt längs de mannelijke
lijn, zien we hier in eens, dat het kind den stand der moeder
volgt (Verz. werken I p. 251).
De toestand, waarin de slaven verkeerden, hing natuurlijk
voor een groot deel af van het karakter van den meester
en de houding, die deze tegenover hen aannam. Eenige
rechtszekerheid, ook ten aanzien van hun leven, bestond niet.
Dat zij naar willekeur gedood konden worden en dikwijls
het meest ellendige bestaan hadden, blijkt wel uit de vele
staaltjes, die ooggetuigen nog van plaats gehad hebbende
voorvallen kunnen mededeelen. Een vroegere vorst van
Siantar liet — alleen om afwisseling te hebben — eens een
slaaf in een arenboom klimmen en daarna den boom aan
den onderkant in brand steken; een andere slaaf werd gelast in