Simeloengoen gelegerde macht uit 95 manschappen — het
kader niet medegerekend — bestond.
De hoofdmacht is ondergebracht in een behoorlijke, in
1919 gebouwde kazerne.
Sinds October 1921 is de Afdeelings-commandant, die tot
dusver Tebing Tinggi tot standplaats had, te Pematang Siantar
gezeteld, terwijl een Europeesche Detachements-commandant
met de dagelijksche leiding der manschappen is belast. Er
zijn politieposten te Dolok Merangir, Perdagangan, Boekit
Meradja, Balembengan bij Pematang Tanah Djawa, Bah
Kasindir (Tobaweg) en Simpang Raja, ieder uit een 5-tal
manschappen onder een korporaal bestaande.
Ongetwijfeld is de preventieve werking van een dergelijke
gewapende politiemacht heilzaam en zal ze ook — wanneer
in bepaalde gevallen optreden noodig mocht zijn — een
krachtig middel ter handhaving of herstelling van rust en
orde blijken te zijn.
§ 3. Zelfbestuur.
De bevolking van Simeloengoen is gelaten in het genot
van zelfbestuur. De vroegere radja’s zijn gehandhaafd, toen
het Nederlandsch bestuur de Simeloengoensche aangelegen-
heden tot zieh trok.
Het heet officieel, dat hen ’t zelfbestuur gelaten is, doch
sinds het Nederlandsch Bestuur zijn eischen stelt, is de
macht van den zelfbestuurder slechts een schaduw van die
van den vroegeren vorst, Slechts de naam radja, dien men
hem toekent, is gebleven. De Bataksche vorstjes in Simeloengoen
teekenden allen de z.g.n. Körte Verklaring in 1907,
welke documenten bij G.B. ddo. 20 December 1914 No. 14
werden goedgekeurd.
In Siantar, Tanah Djawa, Pane en Poerba is sedert een
andere zelfbestuurder opgetreden; in Siantar, teekende de
tegenwoordige zelfbestuurder de Körte Verklaring in 1916
(aanvaard bij G.B. ddo. 11 October van dat jaar No. 49);
de tegenwoordige zelfbestuurder van Tanah Djawa werd
in 1921 beéedigd, terwijl in Pane en Poerba waarnemende
zelfbestuurders na den dood der vorige radja’s zijn opgetreden.
Die in Poerba was reeds tijdens het leven van den laatsten
radja met de waarneming van het zelfbestuur belast. In Si
V Koeta had men het nog veel in de Karolanden voor-
komende tweehoofdige zelfbestuur, doch bij den dood van
een der titularissen (Pangasami Toehan Sitoeritoeri) in 1921,
bleef de overlevende, Toehan Naga Sariboe, als zelfbestuurder
gehandhaafd en werd geen vervanger voor den overledene
aangewezen. Zijn zoon werd slechts tot perbapaän en lid
van de karapatan oeroeng in Si V Koeta aangewezen.
De landsgrooten hebben de eerste Körte Verklaring mede
onderteekend. Een nieuw optredende zelfbestuurder hernieuwt
echter bij zijn erkenning de verklaring alleen, daarin niet
bijgestaan door zijn rijksgrooten. Nieuw optredende landsgrooten,
die een functie aanvaarden, van welke de vroegere
bekleeder de Körte Verklaring heeft medeonderteekend,
bevestigen deze bij hunne aanstelling niet. Door de aanvaarding
hunner aanstelling worden zij geacht daarmede in te stemmen.
De ontwikkeling der zelfbesturen in Simeloengoen laat
veel te wenschen over. Zij zijn niet in Staat hun taak te
vervullen naar de inzichten van het Gouvernement. Feitelijk
kan thans geen enkele zaak aan hen worden overgelaten.
De oude opvatting, dat het land en het volk er voor den
radja waren en de landsfinancien niet meer dan een civiele
lijst waren voor het „hof”, is wel door de instelling van
een landschapskas met een slag te niet gedaan, doch daardoor
werden die oude vorstjes nog geen bestuurders, die de lijn
v a n ' een Nederlandsch bestuursbeleid kunnen volgen. Een
eigen sfeer van werkzaamheid zullen zij pas kunnen krijgen,
wanneer een volgend geslacht tot betere ontwikkeling is
gekomen, waarnaar o.m. gestreefd werd door de instelling
van een internaat, waar vorsten- en hoofdenzonen huis-
vesting en huisopvoeding genieten, terwijl ze het onderwijs op
de Hollandsch-Inlandsche School te Pematang Siantar volgen.
De rechtspraak is den zelfbesturen gelaten. Hierover
handelt § 2 van het volgende hoofdstuk. In dit opzicht
staan ze derhalve op een hooger plan dan de locale
ressorten, doch anderszins zijn ze veel minder zelfstandig,
daar ze voortdurend onder den wil van het gouvernement
staan, dat — „al wil dit dien wil niet ten koste der zelfbesturen
uitbuiten, toch dikwijls als zijn plicht zal zien