onderworpen werden, evenals het grootste deel van de
Batak-landschapjes in het Bata-Bara’sche ”. ')
Merkwaardig is, dat de viervorsten (radja naopat) in
Simeloengoen (Silo, Pane, Siantar en Tanah Djawa) voor
zoover althans bekend, geen tot één lichaam vereenigde
vorstenbond vormden, doch ieder hunner geheel onafhankelijk
van de anderen gezag in het eigen rijk uitoefende. Alle
gegevens, welke mij te dien aanzien door de ouden onder
de bevolking verstrekt werden, wijzen er op, dat deze
viervorsten als zoodanig de vertegenwoordigers van
Si Singa Mangaradja, den bekenden priestervorst der
Bataks, waren. Thans nog wijst men de „bale” aan, waar
zij hun opwachting bij Si Singa Mangaradja maakten, wanneer
deze Simeloengoen bezocht, en waar zij diens instructies
ontvingen; dan werden belangrijke hommages aan den
priestervorst gebracht. Deze bale is tegenwoordig als
woonhuis in gebruik genomen en bevindt zieh te Dolok Sariboe
in Boven Pane, beoosten de Dolok Si Mardjaroengdjoeng
gelegen, een kampong, welke eertijds een soort neutraal
gebied uitmaakte en waar geen kamponghoofd was aangesteld.
Vier vertegenwoordigers der marga’s, welke Simeloengoen
oorspronkelijk bewoonden, n.l. de 4 haradjaäns van 3 marga's
(twee van de marga Poerba voor Silo en Pane, een van
de marga Damanik voor Siantar en een van de marga
Sinaga voor Tanah Djawa), regelden er de zaken van de
ook in vier deelen gesplitste bevolking. Sinds de onderwerping
van Pane aan het gouvernement, werd in Dolok Sariboe
de gewezen troepenaanvoerder der „Raja’s” (Toehan Salain),
die er door den radja van Raja tegen den wil van dien
van Pane geplaatst was als belooning voor zijne diensten
in de rooftochten der Raja’s in dat gebied bewezen, als
hoofd erkend en onder Pane gebracht, in welk rijkje hij
voortaan tot de „perbapaän’s” (zie § 2b van hoofdstuk III)
wordt gerekend.
l) Si Tonggang, ten rechte Si Tanggang, is de naam van den uit Siantar
naar Tanah Djawa uitgeweken radja. (Zie de hier achter volgende legenden
omtrent het ontstaan van Tanah Djawa en Siantar).
In de zooeven genoemde bale had ieder der viervorsten
een deel te zijner beschikking;
1 Bale Bona (rechts vöör), Silo;
2 Bale Bona Lopah (links vöor), Tanah Djawa;
3 Bale Oedjoeng (rechts achter), Siantar;
4 Bale Oedjoeng Lopah (links achter), Pane.
In de omgeving van Dolok Sariboe wijst men nog bij
een der uitloopers van de D. Si Mardjaroengdjoeng de
plaats aan (pongkalan Oeroek Siantar), waar de radja van
Siantar tijdens zijn verblijf aldaar, gewoon was palmwijn
te doen inzamelen. Wanneer Si Singa Mangaradja hier kwam,
bracht men een zekere schatting, die de laatste keer, zooals
ooggetuigen, die mij inlichtten, verzekerden, per 5 onderhoorigen
$ 1.— bedroeg, terwijl ieder voorts een kip en 1 soloep bras
gaf. ledere panghoeloe bracht $ 1.—, een geit en een gantang
bras op, terwijl de Toehans (vorsten) 8 12.Ä, sommigen
zelfs $ 24. —, en een karbouw, een koe of derg. gaven. De
radja van Raja bracht zelfs $ 300.— en een karbouw aan
den priestervorst.
Uit deze groote gift van den radja van Raja zou men
afleiden, dat deze som öf een boete voor de onder den na
te noemen Toehan Rondahaim gepleegde rooftochten moet
zijn geweest, dan wel dat efe heer der Raja’s bij Si Singa
Mangaradja in t gevlei trachtte te komen om de viervorsten
op zijde te streven.
Hoe hetgeen hierboven werd medegedeeld is te rijmen
met de algemeen beweerde meening dat de viervorsten een
Atjehsche inzetting voor de onderhoorigheden van dat rijk
zijn, is moeilijk te begrijpen. Evenmin kan bepaald worden,
of die viervorsten werden ingesteld tijdens de Atjehsche
overheersching of reeds eerder als vertegenwoordigers van
Si Singa Magaradja bestonden. Wel is waar wordt ook
beweerd, dat Si Singa Magaradja zelf zijn insignes van een
der sultans van Atjeh ontving, doch zekerheid daaromtrent
bestaat slechts ten aanzien van zijn „tjap”, het zegel, dat
t jaartal 1625 (of 1635) draagt. Volgens een der overleveringen,
welke onder de bevolking verhaald wordt, ontving hij dien van
Radja Oetih, een mythisch vorst, die eertijds in Baroes zetelde.
Positief kan men daarom niet zeggen, dat de viervorsten