een 20-tal tot de Arabieren, terwijl de overige 740 Klingaleezen
en Bengaleezen zijn.
Ook dezen zijn voornamelijk in de landschappen, waar
cultuurondernemingen voorkomen, gevestigd. Ter hoofdplaats
wonen 3161 Chineezen en andere Oostersche Vreemdelingen.
De Chineezen zijn in twee hoofdgroepen verdeeld, n.l.
een gezeten handelstand, welke in de drukke handelswijk
ter hoofdplaats het overheerschend element vormt, en ook
elders vertegenwoordigers in kedehhouders kan aanwijzen
(Perdagangan, Sorba Lawan, Pematang Tanah Djawa en
tegenwoordig in andere opkomende centra van bewoning).
De andere groep wordt gevormd door werklieden. Dezen
worden weer onderscheiden in houtzagers en koelies. Hoewel
op een aantal ondernemingen wel enkele Chineesche contract-
koeloes zijn geengageerd, is hun aantal in deze rubber-, thee- en
vezelcultuurstreek toch gering.
Klingaleezen en- Bengaleezen treft men eveneens, doch in
minder aantal, onder de kedehhouders en autoverhuurders
aan; het grootste gedeelte echter vindt als karrevoerder,
veehoeder of koelie een bestaan.
Zonder deze nijvere bevolkingsgroepen, is zeker geen
welvaartsopleving als Simeloengoen in de laatste 10 jaren
ten toon gespreid heeft, denkbaar. Wel is waar komen door
hare eigenschappen de groote voordeelen van den verkoop
van producten van het land niet aan de Indische bevolking,
maar aan hen, doch anderzijds vormt de Chinees den noodzake-
lijken schakel op economisch gebied tusschen de inheemsche
bevolking en de buiten haar gezichtsveld liggende handelswereld.
Wij zagen reeds bij de bespreking van de ramboengtuinen, hoe
de producenten door het voorschottenstelsel feitelijk geheel
afhankelijk werden van de Chineesche opkoopers, die het
product in afbetaling op de schuld ontvingen en daardoor
de voordeelen, die hoogere prijzen den ramboengverkooper
zouden kunnen geven, tot zieh trokken.
Dergelijke verhoudingen zijn ook waar te nemen ten aan-
zien van den verkoop van pasarartikelen (groenten, aard-
appelen, eieren enz.) en zelfs — zooals overigens overal, waar een
Chineesche bevolking in de buurt van sawah-complexen is gevestigd
— ook met betrekking tot den rijstoogst van de sawah’s.
Op marktdagen kan men zien, hoe op zekeren afstand
(gewoonlijk een K.M. of drie) van de pasar, de Chineesche
opkooper producten van de Inlandsche karrevoerders en
marktgangers inneemt tegen een natuurlijk lageren prijs, dan
op de markt zou zijn te maken, doch veelal om de voor-
schotten, die vroeger gegeven werden, met producten te
innen. Het ligt voor de hand, dat de slimme, over geld be-
schikkende Chinees hier met de grootste winst gaat strijken.
Na den oogst valt hetzelfde te constateeren, wanneer de
Chineesche geldschieters karrevrachten padi — tegenwoordig
dikwijls per vrachtauto — van de sawah’s komen halen, die
geleverd moeten worden om de vroegere, door de landbouwers
genoten voorschotten terug te betalen.
Zooals van zelf spreekt, geeft deze verhouding nu en dan
aanleiding tot botsingen. In 1919 kwam het door een geringe
aanleiding tot een zeer gespannen verhouding tusschen
de Tobaneesche sawahbouwers en de Chineezen, zoodat vrij
uitgebreide maatregelen noodig waren om ernstige conflicten
te voorkomen.
Over het algemeen echter vormen de Chineezen een rüstig
gedeelte der bevolking. In den beginne waren het vooral
avonturiers en gelukzoekers, die hun fortuin in de nieuwe
cultuurstreken wilden zoeken; thans zijn er reeds vele Hok-
kian Chineezen, voornamelijk als handelaren gevestigd, steeds
bewijs dat er zieh een meer gezeten deel der Chineesche
bevolking heeft gevormd. Ter hoofdplaats zijn van de 160
kedeh ( = winkeljhouders 100 Hokkian’s, 27 Keh’s en de rest
Macouers, onder welke laatste 8 goudsmeden.
Het vereenigingsleven onder de Chineezen is vrij krachtig
ontwikkeld. Een afdeeling van de Medansche Handelsver-
eeniging (Siang Hwee), een Schoolvereeniging, een Lees-
gezelschap (Soe Po Sia), een Societeit (Bon Hwa T hing),
tevens passantenhuis voor rasgenooten, de Christian Young
Man Association (op instigatie van de Amerikaansche Me-
thodisten-secte gesticht) en eenige vakvereenigingen o.a. van
kleermakers (Ik Khoen Thoan) en van werklieden uit het
goudsmidsvak (Man Wah) vormen de voornaamste ver-
eenigingen.
De vakvereeniging van goudsmidswerklieden heeft in