Er valt dus hier en daar reeds wat van die alleen-
heerschappij af. Doch er is meer. De meeste der landschappen
vormen geen groote eenheid, doch een conglomeratie van
soms haast geheel zelfstandige onderdeelen, zoodat de wel
eens gemaakte vergelijking met het feodale stelsel uit de
middeleeuwen niet verwerpelijk is. Een goed voorbeeld levert
het landschap Siantar, waar de onderdeelen Bandar, Sidamanik
en in mindere mate Sipoldas (vroeger ook Silampoejang)
onder een soort vazallen van den radja staan, die slechts
zekere adatverplichtingen tegenover hem hebben en eertijds
in tijd van oorlog voor troepen moesten zorgen.
En wil men zeggen, dat Siantar toch vroeger juist een
enkel gebied zou geweest zijn ~ hetgeen nog te betwijfelen
va^ dan verwijs ik naar Tanah Djawa met zijne vazallen,
11 I Dolok Pariboean en Djorlang Hataran en de zes radja s
van Girsang en Simpangan Bolon, die ieder in hun gebiedjes
een meer zelfstandige positie innemen, dan met een geheel
despotisch gezag van den radja van Tanäh Djawa in zijn
rijk bestaanbaar zou zijn geweest. Zoo heeft Pane zijn
vazallen (Dolok Bätoe Nanggar is de voornaamste) en heeft
Raja de Toehan Sorba Dolok en de Toehan Djandi Maoeli,
laatste afstammeling van het oude vorstengeslacht van Silo,
die als zoodanig kunnen worden beschouwd.
Tenslotte zij gewezen op het feit, dat de hoogere hoofden,
en in verschillende streken ook zelfs kamponghoofden,
aanspraak maakten op een deel van de „present tanah” en
de „hasil tanah”, welke na de invoering van het gouvernements-
bestuur betaald werden, de eerste bij de uitgifte in eens en
de tweede als jaarlijksche cijns van landbouwconcessies, zoodat
in den aanvang — het werd reeds gezegd (pag. 36) .—
allerlei omslachtige verdeelingsstaten werden opgemaakt om
ieder zijn „recht” te doen toekomen. Doch dat recht werd
erkend, ook door de „despoten”.
De uitgifte van gronden in concessie in Bandar geschiedde
wel is waar met medeweten van den radja van Siantar,
doch Toehan Bandar kreeg het leeuwenaandeel van de
voordeelen. Hij inde vroeger alleen uitvoerrechten en
heffingen op boschproducten (Soeke, vermaleischt pansonalas).
Thans een enkel woord over de indeeling van het eigenlijke
inheemsche bestuur. Zooais bij het medegedeelde omtrent
de stamindeeling is gebleken, berust de bestuursindeeling op
afstamming van het radjageslacht. Dit treedt zoo sterk op den
voorgrond, dat de gebieden der tegenwoordige „perbapaäns”,
een benaming, die eerst door den Nederlandschen invloed
aan de „pertoehanan’s” 1) d.z. afstammelingen van den radja,
die een zeker aantal kampongs onder zieh hadden, werd
gegeven, geen bepaalde grenzen hadden. Zij rekenden een
aantal kampongs en gehuchten tot hun onderhoorigen. Er
was nog geen territoriale indeeling. Hun titel was eertijds
eigenlijk Si Opat Soekoe, doch deze hoort men thans zelden
noemen. Onder den radja zelf ressorteeren eveneens een
zeker aantal kampongs. Grensgeschillen tusschen perbapaän s
onderling kwamen niet voor. Wel geschillen omtrent ladangs.
Duidelijker bewijs van de nog op genealogischen grondslag
gebaseerde indeeling is niet denkbaar. Ook het dooreen
liggen van kampongs, zoodat tusschen de aan een zeker
hoofd onderhoorige kampongs dikwijls een tot het ressort
van een ander hoofd behoorende kampong ligt, is een bewijs
voor de juistheid van deze opvatting. Wanneer de gebieden
der perbapaän’s dan ook districten worden genoemd, welk
woord meer past voor een territoriaal onderdeel van het
geheel, is dit omdat thans het Europeesch bestuur geen
andere indeeling toelaat.
De kampongs (hoeta) stonden onder door de perbapaän’s,
met inachtneming van het erfelijkheidsbeginsel, benoemde
hoofden (pangoeloe).
Volledigheidshalve zij nog medegedeeld, dat de ingangen
der hoeta’s, zooals ook thans nog wel voorkomt, werden
bewaakt door twee of meer wakers (parari of paranggap),
die, indien er een bale in de kampong was, hier verbleven en
ook belast werden met de bewaking van gevangenen.
ledere radja, iedere perbapaän en zelfs iedere pangoeloe
heeft enkele waardigheidsbekleeders, die hem ter zijde staan,
n.l. de haradjaän’s. Allen hebben hun anak boroe.
l) De juiste schrijfwijze zou zijn parbapaän en partoehanan. doch die
met e heeft thans vrijwel burgerrecht verkregen en wordt in officieele
stukken gevolgd.