DE GELE OF R O O D B R U I N N E K W E V E R (Pioceus viteiiinus).
' I PLAAT
Synoniemen. Ploceus^ufioepsflavomarginatus, au-rantiiceps; Fringilla, Hyphantornis vitellina; Xanthopilus sulfureus.
YREk^E- pppÉ* 1 iMeÉM;jiline d’oeuf; Fransoh. — Dottergelbe Webervögel; Dwtsch, — Half-masked Wearer; Engelsch.
' I - Ik geloof (|at de naam van, Gele Wever meer aanbeveling4 verdient
dan die> van t Roodbruinnek, ©mikt; wty in, den Cope-More reeds een
Roodnek-Wever hebben en de groote overeenkomst der namen ^ allicht
tot verwisselingen en vergissingen aanleiding kon geven. De'gele wever
dan, behóórt weer jf^ï-^demeer zeldzame soorten, ofsóK'^önrJaijf'in ver-
scheidenp vogelkamers' wordt' aangetrofFen. Ik’itóbv voorSeen' paar jaar een
prachtig mannelje4bezeted, dat ■echter, ongelukkigerwijze omgekomen is.
Ik heb hem ecbter als een, zeer lieven en verdraagzamen vogel leeren
kennen, die zelfe• te midden'v der kleinere prachtvinken kan" ge&^deiil;,
worden. Deze*, vredelievendheid ~wcrdt hem 'ook toegekend dqorkhdie-;
^end, welke hem.-^ebadwneiBëhFRüsS fflël bij aldël
goede eigenschappen dpr Wevers bezit, zonder echter de kwade zijden*
^^phiM karakter te vertoonen. Hij is sterk en gehard, behoort tot.de
beste broedvogels onder deze vogels en
ipromsmsMH
^^MpM bmildftsgewaadr. van ‘ het mannelje is aan voorhoöfdrand,
oogstreek, wangen, kin en kefeï zwart; o]p§fene schedel/aan dn
kopzijden en aan den' krop door bruinrood omgeven, dat naar
achter t@e h'é|utg^ wordende, in een dêökèr eigeel overgaat; : nek,
ïj mantel en schouders geel, dat tot olijfgroen uitloopt; slagpennen
; ’ c zwartbruin, aan dn- buiten vlag' smal .geëlV gezöömd' en aan
.basishelft, der bi-nnenvlag breed geel gerand; dekvederen bruinf;!'
/yzwaft, "diefsvan dê tweede slagpennen, buiten geel gezoomd;
■ . / jèfêfc. ;& vleugelsrp^^l^n dmdëlijk melkbare gele, dwarsband;
staart bruinachtig olajfgeel, 'élke veer met smafen i^mbihnem
zoom; stuit en bovenste' - staartdekken hooggeel; evenzoo de
P SB ^ ^ ^ e e:len;v‘sn^yel^l^^^ffll'zwart, oog karmijnrood, pooten
^^^Si§;|ffes'éhklenrig,-'
' Met'wijfje is op> de bovendeden ojijfecfiti^^^^^re^^mantelj
j schachtstreepen; teugel,
y / wangen,%b(^diste staartdekken en onderdeden hooggeel, maar
^^Mifehterj:a^pijrhet manne1je^,bi^|^<^^|lljf^éh^ph4et^''-.s^^rt-
^ ^ d^M ^^Mm^^^^^^^^^^^èlffflbnkerbiuiny óladersnavel lichter,
oog geelachtig rood.
' -.'Hét.- marinetje^ in wintergewaad aan hei' vdjfjeVgéljjË^ maar
'g^l-'^^het^ondèrliff stérkerI
M ^ ^ h ld^ eu fy kqpi en?.keel min. OfpmeeM^M^jÈ,, zj^art ^oranje
spoedig erkennen.
, 1. oHetv vaderland van/dezfei} fraaieh,. vogel- is;- bijna over rgéheetï^^dén-:-
^ H M ^ ^ ^ ^ ^ ^ pfr'iofe^^.Oöstkust verspréid: '^^^^?pMHeugljn,
die (^^^^^^^^^^^^^t^n^^^^p^razÖÊderh'eden over de vogel-
^^p^van-'-dat gedeelte ’^^^^^^ntedédeeït, bewoont., KJf m^^orkéiur'
^^^@^^^ ^ ^mMQeC' habiiheid van vochtige -plaatseiiJ; aanMae, rivier-
pevérs.èn 'prachtgewaad en denesttijd
vallen in het, pégmrva^B^^^^pM'et nest isF^^^™pmg|ren
hangt m ' JB^éi vlieggat
gëlég>, kcHjhl^è^hè’
uit driej. eieren/ te* bestaan, ;did,iifo^al zeer
p ^ ls e fend^ ^va^^p lp ^ ^ n ^^ ^ ^ ^lvjiéeDsT yr$jiï danM^mkle'^^^ liclït;
^ i^ ^ l^^^M"^blau|^^^^^^^^^W^^^^ g ir^y,ertoonen en^so|ns'
Imltldbnkerpbl^^ ^ ^ ^^^ti^feëh vlekjes of roestbruine, vlekjes versierd
schijnen, ^tahdyastiger
^ ^ P ^ ^ t'violettè vtëMg^^^bl^fflt^de^opgave van •- Dr: j^^pjwordèn de
itlïéféw^-^z^d^^Mt^ebroea^ei^^^^tp^Smp^^^^p^lwit met zwarte
snavelwratjes: gelijk'. De5:ïüannetjes
krijgen eerst in ' hét^^^^p^: hun prachtgewaad.
B f t l K A Ét - (Ploeeius Gapémsi%
PLA AT YII. 4i' YOGEL 43.
• 'Synoniemen. Loxia, Coccothraustes', tOrynx, Euplocfcus, Pyromëlaena capensis; Loxia pbalerata; Orynx xanthomelas.
Yrebmde Namen. Le Grand Öryaix; Grosbec du Ooromandel, Le Pinson noir et iaune, Qrosbec tacliefcé du Cap; Fransch. -— SammetrWébërvogel, Dop-
l i pelter Napoleons-w,eber, Grosser gelber. Eeuerfink; Z)wifec7i. —- 'Yellow-sliouldered Weaver-bird, Cape Gros-beck; ^w(/eZsc7i. 1
De Kaapsche wever wordt ook wel eens groote of dubbele Napeleon-
'ftfévpi jgenoemd, ofschoon de kleur nogal veel van^dezen verschilt. De
vogel komt, veel zddzamer voor dan bovengenoemde en wordt
in 'wintergewaad .met - de Epauletteh-Wida ;
Veraard.'' .
De hoofdkleur van het mannelje 'in} pradatgpwaad' 'is,:,een tfraai
Hl fluweelzwart; ^bovenste, vleugeldekvederen,, sèhouderrand en stuit
‘ ■ donkergeel; ■ vléugeldêkvé'deren ^en"'.soyoM;ers^ ^arfbi^iin^.^e;'
veer/vaaijOTm 'gezoomd. SnavéMzwartacKtlg^^ ^ j l ^ ^pmin^
pooten geelaelitig bruin. '1'?::
in wintergewaad op de ‘bovendeden zwart-
teugel
achtig wit; klpzijdén bleek bruinachtig :griis en evenals de
grijsbruine onderdeden met donkere schachtstreepen,; '' die aan
hals, borsten zijden het duidelijkst zijn;,stuit geelachtig bruin,
onderste staartdekvederen vaalbruin met donkere schachtstreepen;