streken in laag truikwerk Het bevat 4 — 6 licht rozenroode eieren.
die roodbruin gestippeld zijn. Het wijfje broedt bijna uiteluitend, wordt
alleen nes midd do r net mari cue afgelost Dc iongen~komcnj?na
m ^ iV ë n verlaten recd^toMgüjdtgS^^^'t:
wordt een broedtéh gemaakt.
De'bovendeden zijn grijsachtig oli fgroen, teugel, slaapstrt ek ;n
I*" onderlijf bleekged oorstreek, zijden van hals en lichaam olijfgroen.
De beide geslachten zijn niet verschillend. De jongen zijn
grijsachtig groengeel, op het bovenlijf donker.
',eep
^ J ? l scn, larv
•*?1 :n kunnen houden, althans niet voor
' 1■ meelwormen kan
menjbfflevenwcUja-u jaar,’ s o p ^ . la r t e ^ ^ f f l^ ^ ^ H
DE R I E T Z A N G E R S
De rietzangers zijn zco met recht.'de bewoners van ons waterrijk |
laud- H e t' zijn slank gebouwde vogels met priemvormigen snavel,
, krachtige, midddmatig lange pooten, waarvan de groote teenen met
sterk gekromde nagels gewapend zijn. langs de kanten onzerdoten,
in riet, bies en laag. struikwerk hoort men in de zomeravonden en ook
>n den morgenstond hun luid" en vroolijk gezang en 1 le karrekiet is,
althans bij name, wel geen onbekende \oor hem, die ooit in den zomer
langs onze. vaarten en sloten gewandeld heeft. Verscheidene soorten zijn
bij ons inheemsch. Ofschoon men zou meenen dat men'deze levensIustigeT
vroolijke en dartele vogels, die hun geheele leven vrij in het riet en
bies doorbrengen, aan dé stengels hangen en er met onbegrijpelijke
vlugheid bij opldautéren, in de gevangenschap moeielijk in ’t leven kan
houden, is dit toch niet het geval. Als men een nest jonge vogels kan
bekomen > is het niet moeielijk ze groot te brengen en dan ook lang
in leven te houden. Met kleine wormpjes, mïereneieren, meelwormen
brengt men ze licht groot en later gewient men ze zond er v eel moeite:
aan eenig ander voedsel. Ook oude vogels weten zich spoedig in de
gevangenschap te .schikken. De kooi moet natuurlijk vrij groot zijn, !
hoe grooter hoe beter. Men zorgt dan ook dat de vogels aan hunne
hist voor klauteren kunnen voldoen.' Dicht bij den bodem van dè kooi
brengt men eenige dsvarsstokken aan en vervolgens eenige schuin oploo-
pende stokken, bij- voorkeur rietstengel , waarbij de vogels gaarne
opklimmen. Enkele soorten komen den rui evenwel moeielijk door.
‘@bs iand-:- fp
o o t ^ b b ë i ^ J
rekiet in Friesland genoemd. Synoniemen. . Acrocephalus tui dol les, I
Turdus arundinacea Solicaria turdina Calamodyta aran'dinacea. Vreemde
NAMEN- Drossel-Rohisanger Duitsch; Rousserolle, Rousserolle lurdoïde,
Grive rousserolle, Frdnsck; Great-Reed thrush, Èngélsck; Pas ere'
d' aqiia, Cannareccino, Italiaansch. ï,
' DeZe n°S 31 groote ™gel 'wordt in ons land vrij algemeen
h “8? meeren en vaarten, waar hij in riet en dicht begroeid hakhout aan I
det 0 ver zijn verblijf houdt en zijn krachtig' lied doet weergalmen.
Hij kómt eerst tegen einde van April tot ons en verlaat ons weer in
Augustus, des nachts van water tot water trekkende Het diepe, kunstig
gebouwde en aan 4 of 5 rietstengels stevig bevestigd nest, bevat 4 — 5
lichtgroene eieren die donker rij of groenachtig bruin gesprenkeld zijn.
De jongen komen na r4 dagen uit en er wordt'.sléchts een broedsel
per jaar gemaakt. Het voedsel bestaat uit muggen, vliegen en muW
insekten. - , j § g É j■ , 5 j |
Het bovenlijf is grijsachtig bruin, op den stuit' meer roestbruin,
wenkbrauwstreep lichter Het onderlijf is wit, met bleek
(iP^amciherpe). 1
I isabeUde irige tmt. Mannetje en wijfje zijn niet verschillend, de
jongen zijn op het bovenlijf .roestbruin ,~op het onderlijf licht
I Als kamervogel heeft de groote karrekiet weinig aantrekkelijks. Hij
is niet zeer sterk en zijn gezang voldoet in de kooi niet. Men vangt
de oude vogels door strikken in het riet te leggen. Om ze aan de kooi
te gewennen moet men ze eerst een tijdlang de vleugels gebonden
houden. Met nachtegaalvoeder, meelw urnen en miereneieren kan men
ze dan een hjd lang.in ’t leven houden, maar zij vragen zorgvuldige
^ h f~.li iSu-Ei,R‘ . V
nacea. Vreemdi nam n. Teich-Rolifsanger , 'Duitsch; Rousserolle eflar-
votte, Fransch; Reed-Warbler, Engelsch. -
Komt even als zijn groote- naamgenoot..vrij algemeen voor, zooals
hij ook in levenswijze en ncstbouw met dezen overeenkomt. Gewoonlijk
komt hij half April in ’t land en verlaat het met September, des nachts
trekkende Het nest wordt 1 ven het t r gebouwd en heeft den vorm
vaï een omgekeerd suikerbrood. Het geleg bestaat uit 4_— 6 blauwachtig
groene eieren, die bruin afgr ijs gestippeld zijn eh gedurende
I 4 dagen afwisselend door beide ouders worden bebroed. In het midden
van Mei wordt slechts een broedsel gemaakt.
a ? Het bovenli i£ is roest iruin u: et lichtere oogstreep f e l .en
ml<1(len van het onderlijf wit j kop en zijden licht roestkleur g. j
kotntn
slachten zijn nie verschillend . .ook de jongen omen-.in kl ir
vrij wel ; maar zijn aan borst en buik
* i'" ‘ ■
1 Men kan dezen vroolijken zanger met lijmroeden vangen .en gedu-
•rcnde den zomer voor het venster inééne geheel o verdekte: kooi, met
I nachtegaalvoeder, meelwormen en dergelijke in ’t leven houden.
DE BOSCH-RIETZA'NGER (Col paiustris) Plaat XXX. _ Vogel ixy.
Synonieme? Calarnody ta A.crócepha s palm ri Vreemde namen. ?
Sumpfrohrsanger, Duitsch; Rousserolle' Verderolle, Fransch; . Mars- .
Warbler , . " 1 g '
In uiterlijk veel met de kleine karrekiet overeenkomende,
^amdSrkelilk:;van^aij^bWooaS«t Itót nfctj ’ r
maar de boschjes en het kreupelhout aan den waterkant. Het nesfct?dte(|§i>
water> «aar steeds aan (j«t.öevettin het hakhout,
^^^K^güW^ensaan plantenstengels bévésögd. vÉet^is I
zeer kunstig gemaakt, uit .dezelfde bouwstoffen, waaruit dè groote harre- '
*det klet geleg bestaat uitN.ai'— 5|:':'jMauwachtig of
gr.o.énad*tig wiftèb éierën, dié bruin of zwartachitig gestippeld
zijn en gedurende 13 ^ÉagèB. afwisselend door beide ouders bebroed
worden. -Hij komt
De M'emè^van liet bovenlijf is oMjfklcung grijsbrui®. met lichtere ^
. wenkbrauwstreepde onderdeelen zijn wit èint.
De jongen zijn weiiaig werschdiend: väm
. Onder alle rietzangers is deze de beste zangkunstenaar. Zijn zang is I
. rijk; én afwisselend en met aangename iuittoonën werMemgd; het her- 1
innert aan het gezang van sommige grasmusschen. Men vangt hem in
het voorjaar gemafeke'laj^in^het elsenhakhout met lijmroeden of ook wel 1
met het slagnet, waarin men eenmeelworm als lokaas legt. In eene
©verdekte kooi voor .het venster geplaatst en met meelwormen, .miereneieren
en< nachtegaalvoeder gevoed, laat hij gedurende den zomer.
i;if|ʧ i® de gevangenschap zijn welluidend, gezang. tiêgin
van Juli moet men hem de vrijheid terug geven, want in den rui sterft
'É|j} pog
DE RIETZANGER (Cal. ph.ragmitia)'bij Rotterdam trimtrampjegenoemd. 1
SynO’NIEMEn . Calamoh. phragmitis, Caljamodus,( Motaci'ïla schoenabae-
nus, Calamodyta schoenabaena. V reemde namen. Schilfrohrsänger, \
Duitsch; Bec-fin phragmite, F r a n s c h Warbler,
: , In ons land zeker een ■ der meest verspreide; onder .allé: rietzangers,
die aan de oevers van rivieren, meeren en vaarten, s©ms in de'©nmid-
delijke nabijheid der huizen, in riet, Messen laag houtgewas zijn verblijf
houdt. Evfenwel leeft hij zeer verborgen en men hoof||;'h!e^»?eer
dan men hem wel ziet. ’t Is een-'zdéh levendige en beweeglijke vogel,
die in het laatst wan -April komt en tot in October bij ons1 ve^tbeft.
.^hgëh- 'den paartijd ziet men hem* al. •zin^n^e; opstijgen en dan weer
langzaam - in/ schuine richting neerdalen, en zit dan ook o;^MMhoogste
8 ^ ^ ^ |^ ^ i^riëtstehgfels4iCT^onB^e^hdagsté-takken van het struikgewas,
dlet nest hangt niet boveü'^het -water, maar boven 'lret moeras, laag bij
den grond. Het bevat — 5 licht 'groenachtig witte, roodbruin gestippelde
en gestreepte' eitjes, die in 13 dagen worden uitgebroeid. Er
^w/óArdt slechts een b'k^.ë'fsel tegen het einde van Juni gemaakt.
i- - Het 'bovyenlicliaam is op grijsbruinen grJ|É|i 'donkerbruin ge- '1'
gestreept, 'dè' stuit trekt meer in het roestbruine; zijden van het ■
--'lichaä« vdieMer gestreept dan het midden, waardoor twee don- !
X kere zijbar^ên ontstaan. Wenkbrauwstreep en onderlijf wit met
bleeke okergele tint. .
-i ITet gezang van dezen vbge'1 is zeer afwisselend in klimmende en
dalende fluittoonen en wordt zeer vlijtig voorgedragen. <
Pasgevangen vogels zijn. zeer schuw, zoodat men ze de vleugels moet
Jl|in|len< .en in eene overdekte kooi moet houden. Het voedsel' is hetzelfde i
als voor de andere soorten.
wordt. bij Haarlem Stapel
^ocustelli Ra^i\ Calanjodyta locustella. Vreemde
4 amèn., ‘JBusch-Rohrsanger, Heuschreckensanger, Düiisch; Bec-fin locu-
; * EhgeMcft)
Zijn naam "YQgel aan het zohderïïng geluid dat hij
maakt en^^^ê^èlh^f/lö^'ll&ö|^na|,rdig1gesjirp dat de groote groene
4.e meest zèld^atiié jvan allen en
Haarlem, Velzen
April komende,
wertrëkte^h^^ ^ p n Septièml^^^yii^evoorkeurde woonplaats is meer
^ ^ ^ ^W ^ ^ C h e t riet; vooral loof hout met dicht struikwerk en sterken
grasgroei ,1/aan 'moerassige of ^ochtige plaatsen herbergen
r o ^ ^ ^ ^ ^ ^Mmgb-niet, zóo^ls^dailvan*/:de andere rietzangers, maar
van droog gras en tbos^en vertoont
weinig kunstvaardigheid. Het geleg bestaat uit 4 — 16 roodachtig
w M B H èn gestreepte er§e^^Ëj maakt
I%enkbrauVs||eep^ e4 ;f4hdè?de,elen wit
j^^ ^ ^ ^ E^g^letuihk^|kropmd^^^^^^him^èvlëikt<.''.l''Déze ylekken-
^dëre^^ffijrojj'dÉecheiden^
^ ;H fi^ g^ ^ ^^^^ntdnil?#)m 1 lang menvdb' ‘ jadlters en gëlijkt^
jZooaB^M^ez^dmeËbe^^^^ ^ ^ P^ M ^ t door dem^bënfebc 'spriiik-’
nabijheid y
^^^^^^^^^^S'-zonsondergang en tö|; 5middèriiacht-'
Voeding in de kooi als voor de anderb|^^^^^m^lvo4rd. 'ook'
É ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ g ^ jlduséMen^^^^ ^ f f l ^d^waterplanto ‘ ver-
, wordt bij Rotterdam
luscinoïdes.
1 Wërajir i.
Fransch
'V' P ‘dz^soprt|'' die h v o ö i h a m h l i j k o m è -:}
wordé" in- van fejüs; ^d^rland-‘aangetroffen
en volgens Sc®g%\tiitsh4tènd ' aan^de Maas*bij^3Kdttekdam.
en staart iets doükerder;
gQndWaèelëh^li^Mëf .^ ^ f f ipmigifl^esta-ood. Kfri,, m^ddeh
9n roest-'
i^Ri^food' getint, ^opAde onderke'el eemg^yp^tB4^ e Schachtvlekken.
lin -'ft1, net. Het nest wordt
tusscheh, fiet^èn graszooden geplaatst, !'fén7’pOT^ 5 watachtige, geel en
•bruin gevlekte ■ eieren.
D E T A P U I T E N (Saxicola)’.
De tapuiten zijn kleine, sierlijke en bevgeeglijkg^vogeltjes, met een
los, jbbnjt(gevederte en hóoge'pootjes' Zij bewonen vooral hooge, steenachtige
en drooge streken, /leïveh 'slechts' paarsgewijze en vereenigen
zich zelfs op pen !trek,'fiieMin zwermen of vluchten. Zij-> vliegen snel,.
meestal laag bii'scleid grond en loopën'nok ze'er vlug, waarbij zijMoort-
durend' met den kop knikken èn (den staart in sidderende beweging
j^M!en. Enkelen zmigen' zeer goed en worden ook als kamervogels
'hunne winterkwartieren
^ ^ 6 n s/èn trekken er weer laat in den hèifet|bfeéih^^^^fiÖ^t nest wordt
gemaakt en bevat
';($'• "e^Eéiï/ ' •
DE GEWONE TAPUIT (Saxicola oenanthe). Plaat XXII. — Vogel 124,
wordt in ons land ook1 Wijntapper, witstaart, steensluiper, duinduiker,