— 44 —.
„Wij staan bij een . smallen/tüiffiöi^^
slingerende waterstraal. De -heldere*,stroom wordt door'dicht rietgewas
overschaduwd en daarachter T-^door zijpë openingen koren
en verder, de donkere grootéV^bladeren van', een", Moeiend maïsveld.
Daarin doet\JickLeensklaps een geschreeuw, het roepen der Betschu-
aners hoorend en voor wij,er aan .denken1,,
voeten op het bonte bloemtapijt. Dé, -kreet van verrassing besterft echter
op onze lippen. En waarom? Heeft misschien een der uirde verte'
geworpen aardkluiten ons verwond ? — neen ■—' geen ©yfermbÉd nölch
vrees deden ons zwijgen. — Gelijk -meSd^aardkluiten, voordons, was
een schaar vogels in het riet van den anderen oever, nauwelijks twee
meter- van ons af, gevallen. — Wélk '
ziclit en hetj oridérlajf; fluweelzwart; het achterhoofd, de r-üg- isn de borst
vuurrood; beide kleuren met den fiaaisten glans van het fluweel;
.veertjes van dén?r-hals -tot een krans omhoog gelicht!, Luid tsjilpen de
kleine dieren. Arme schepsels, zijn' uwe • kleine -'naTties'-lda^^nor. zulk
eene onrust bevangen en in opgewondenheid gebiachl ? i
, Hopen' wij dat, het niet lang moge dnren. Maaijreed^m^^^^^j^l
oogenblik verdwijnen de * meeste in het -riet, even spoedig als zij —
. ér- uit .waren
zich aan de loodrechte stengels^vastklampen, draaien zij telkens weer
-JfJlliichaam pf-: A^/kop- naar ;b5s;^%|i ën schijnen .i^gzame%and^^^
tiouwelijker te ;worden. De mannetjes gunnen' ons^en aanblik van hun
bruiloftsgewaad, do-Mij|jes “geven bewijzen- iïüïm’êr innige moederliefde,
daar zij voortdurend puilde broedplaatsen Badderen. Deze/zijh i è, 3
voet ■ boven den giond, meestal böTygn 'het water, aan twee of drie,
rietstengels bevestigd. Bet*,zijn waie overdekte '|y^st%wwerken met
eene zijdelingsChe opening. De, vogel- is eene ■ veelvuldige' tföschijnmg
in de Kaap-kolonie, in de Betschuana-landen ‘en^^Jen Transvaal, en
bewoont bij voorkeur dichte rietgewassen aan staande en stropmende
wateren en in groote moerassen. I)è'v,ögel leeft in talrijke-geselschappen,
'dite vogi/de Sorghum- en korenvelden soms sctiadëlijk-kunnenIworden.’’
In prachtgewaad is Jh.et;- mannetje aan het,
/, 1 midden van|ljg? schedel en aan de köpzijden tot- aan hei^og||
, benevens aan de ^^^n^b^enkeelffl^^li^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ rk o p
hals/ onderkeel, 'krop,' stuit“ achterlijf en onderste-en bovenste,
staartdekken jpraèhtig scharlaken vermilloenrood; mantel en schou-
v>^'jders kanneelkleurig rood, de veeren' mej; donkere schacbtstreepen
. en vermilloenroode zij^oömen; boist, buik v en' zijden fluweel-
zwart; slagpennen en staartvederen donkerbruin, aan de buitenvlagj
smal vaalbruin gezobmds. P'©g barnsteenbruin; snavel glanzend
■ "K zwart met difhtgf^ni^^dên,'.p'ooten vaalbruin.' /,t
In het wmtergewaad is het geheele bovenlichaam vaalbium,
/ ‘ ■ terwijl 'glke' jvëer langs het midden van de 'schacht' donkerbruin
is; vleugel- en slaartdekvederen donkerbrui®,'' met lichtbruinen
zoom aan de buitenvlag van elke'veer; eene smalle, wenkbrauw-
s streep, tot aan de slapen1gaande, is }rp^dkdffeg^geel'.1l3De keel
is gpël’aditigv bruin, terwijl de'.zijden van den kop en de onderr.;
deelen vaalbruin ^^d^ht^r| aan de bovendeelen zijn. De snavel
is dan licht hoornkleurig, bijpa rp^achtigi.. '
-• 'Het?^ igjgis kleiner ,)maax vertoont overigens dezelfde teekeningv
ehi®ë|)k de^ongl^bied^ weinig verschil aan, alleen" ontbreekt rhp.n
yf&Hstreep -ib het ■ midden . vai^t||i|^MpèUï;|[)e“ toon van
; ’t Is jammer dat Oryx niet veelvuldiger wbrBV.ingeyberd, want
het is een uitstekende tni^èdyögeh, dié twee of drie broedsels per jaar'
maakt. Hef^pi is rond van vorm en blauwgroen vanj^ei|i. Het geleg-
bevat er_3 & 6 en zij worden in ongeveer 15 dagen "uitgebroed.
; In den broeitijd^^Eë^'Qryx tamelijk onstuimig en kan men hem
Meineré^-vögels boliden./^ ^ ^ ^^^zMMab^^tfefobro^dëm'
bepaald f ^n^èlijl^m^^W^,^
- Door „paringslust gedreven voeren■ veel vogels tèenêt zonderlinge dans
||ffl||'die men gewoonlijk ,liefdesdans” noemt. De wevers doen dit'
allen, _ maar -gpeur/ enkele' - zdo.1' zonderling * -als de - vogfl v di&ït" wij mt,
behandelen. Die. dansende en» yprihgbnd’e jbewegingen, dat zonderling
de borstveeren zooi btó dat
• lih£g^w<^^i^i^^^^^Bvëh^^l:iine soortgeiïöoten laat hij in .den
paartijd een Süipencl» of krassend en-
©e prijs is ah hoog, zooals mem dien van een vrij zeldzamen
vogel kan verwachten/ Beneden 18 & 20 ^gulden ~za?p^ wel zelden,
zijn.
E - M 0 O’RfigpÏ Iplo o b N E K - W E r&I^MWmelakooeplialus).
Y0(*EL a9.,,..:’ ;
\ Synosuemen. Coccothraustes gambiensis; Fringilla senagalensis, vélaffo-^ dongirosiris ; Loxia melanocephala ; Plooeus senegalensis, jnodeatus, textor,
solitarjus; Oriolus textor; Textor melânooéphalus ; Hyphantornis textor et modesta.' ,
Ykeemde îsameïS". Le Tisserin / öape^Moore', Tinson dû Sénégal; Fransch. — Sohwarzköpfige,*,TextorT92W'%hfertbgel, ö-oldweber, T^({ppej/,“ bder J0en3,einer
"Webervogel ; . Dwteçfj,.,— ïtufvusneeked "Weaver-bird; Large ‘W'eaver^^if d; ^eaver-briolej Engélsch.
Déze; wever., een der grootste onder 'de ons bekehdë -sbèrtèn, Iis
geen zeer gewone.^bgêl'^jhoewet ‘hij^^^lQ^e^-jvoorkomt dan de-
Oryx. In den laatsten tijd, ik mag wel .zeggen sedert de laatste twee
jaar ^K^hij zelfe in vrij groot'aantal ingevoerd; ^wij^mo^n^us met
reden verwachten dat hij alïéngs meer algemeen zal worden. Of hij
zich echter, de genegenheid’ der vogelliefhebbers zal weten te verwerven,
betwijfel ik zeer. Hij is nog- onsdiim^êrfj,en /lastiger dan al de^-tót'!
dusverre behandelde soorten en' onder 'kleinere vogels ,kan mpn b^m SaJ
geeh ,.gey|I.''hbuH^K^Ptj' za l, de jonge vogels uii de nesten halen en
zelfe de oude, die wat zwak of ziekelijk zijn, niet'yerschbonèn Wil
mek- echter eene volière., met wevervogels/_ aanleggen, wat met het obg^
op- de praehtige' kleuren en de zonderlinge eigenschappen dezer vogels
wel zijne aantrekkelijkheid heeft, dan mag^de Roodnek zeker .niS;
ontbreken;^,..-
Volgens getuigenis der!; reMg^s is.>/het, (.éeh .der meest verspreidde
wevers van Afrika'. Men treft- hem hoofdzakelijk in- het westelijk gedeelte
W É 0 im
en vooral veelvuldig in Senegambië, Guinea, Fernando-Po, Angola,
Kamerun^g^baTi^en Mundo aan^a^aaF hig\ Épmt ook in Middlen- .en
©ost-Afrika
heeft men hem zelfe aan deh? B ieden Witten Nijl gevonden. Dr. Reichenow
geeft dë vb%^ide bijzonderheden over zijn^rijleven: „Ik'hebgeen Neger-
'.waar» de kokospalmen niet waren
nesten van
zijn schoon gevedertea3l^^>orf(uZijy wr^ijjk wezen verheugt. Zeer verschillend
is de keuze van' de nestplaats. Zoo vond ik ifl-f Akkra kler^-i
koloniën aan l'aige doornstruiken, in gezefeehapvmet den gelen wever.
iNiet minder opmerkenswaardig was de nestplaats aan den jBo;veni
ICamemnvloed. Het oorspronkelijke rwond is:’: hier van de gevers ver-
dwénen; weelderige pisang-aanplan-tingen .zijn er voor in plaats gekomen.
Slechts eenige van de reusachtige boomen waaruit de inboorlingen
hunne kano’s maken, hebben aaölhjgtiverslindende vuur weerstand ge-
boden, en ofschoon van leven beroofd, -verheffen zij nog statig, weer
en wind trotseerende, hunne kale hoofden. Hooge
oever van een vischiijken stroom — waar. zonden roofvogels eene
betere 'broedplaats; ku®nen vinden ? Ieder hunner draagt dan ook het
■ nest van een Angola-adelaar, ek^ón,J|j^',l,dleze hangen, de talrijke
4fer wgvervoggls. De vogels drijven hun lustig spel onder dê
klauwen der roofvogels, w,el wetende d'at, stëzë te onbeholpen zijn om
hun kwaad te kunnen-\doën; bovendien, gevoelen zij' ook wel de zeker-;
heid, die zulk éene nabuurschap hun tegenover kleinere rbofyb'g§lrs
Ma.nnp-ijc in' prachtgewaad aan kop en keel zwart, van deze
driehoekige, :band, eveneens
zwart; nek, halszijden en een band over de bovenborst kastanje*
veerén zwart
gestreept; vleugels olijfgroenachtig bruin,, iedere veer ^van'btöitett-
binnen zwavelgeel gezoomd; kleine en
zwart ^b^eèd^ggèf'gèfand, over iederen
rug een^'
sta 1 met breeden gelen
'onderste ^^^êKÜdëm^l^ëndig geel.
IS^Slïg^ij|pwam^^^ i |,vmig^ kafmijhroód-;. pooten .licht
vederldeed^ya^^ml^^
hét algemeen don^
■ viërdfA M ^ ^ BM ^ |^ d i^ ^ K d e é lem^^^^m;^ ^ e e t;'>boven*;
bruinachtig; 'yleugelS./donker
, v^^^o@g^W^^^m^ËpVêF ledereÉ;
jB p lW I i y V-’.' wenkbfauwstfeep en
,' ,ia»§mo:©i, én hierdoor is het steeds van- he^^fl^m# onder-
B^ p P y ^ ^ ^ d a l^ ormig^ih^ll^^ ^ ^ i^wërpigefmplt^^^^P ^ éieten;
^Mword^ ^ ^ ^ ^ ^m^m dé^grasstengsels/ ëhl-b^vezefe/'gel^uwcv^Qójs: \
van, ■ hMMm^^^^ei^^dgevo^Èi^ge'bdekt
alleszins tot de'goede broedvogels kan gerekend worden. ^
. maar-/-/ vA
! , Ónder deP' gemeenschappelijken naam van Baya-wevers vat men k , l i s bouwmeesters d a a g to^ poe tem
een -Oertal soorten saFmen, die wij beurtelings wat nader zullen be- tot'de, siefHjkstëü''bêhb'©reiï,i,'die men kent.
schouwen. ' | I De meest bekende van dezen groep is:
■ PLAAT YIII. — YOaEL 40.' '' h'
•ay^Q-W'T.TïïMTO-iv. , Pl'ofteus atrigiila, philippina; Eupleotus flaviceps; Fringilla bengalensis.
Y keemde Kamek. Le Tisserin Baya; JVawsc^. — Baya-Webervogel'; 'j- Baya -Weaver-bird, Common Weayér^irè; Engélsch.
'Deze vogel is aan boven- en achterkop zuiver geel, mantel e^-
schouders donkerbruin, iedere veer,met breede roestvale bui|énz^meS3
stuit' en bovenste staartdekvederen vaal roestgegl ^met, zwartachtige
schachtstreepen;, slagpennen en staartyèdëreh^ fdonker bruin
met smalle lichtgele^ buitenzoomen; het geheele gelakt van den teugel
tot aan de;, keel, hals- en kopzijdën zwartachtig bruin; bovenborst en
vaalbruin, iedere veer * met breede zwarte schachtstreep; buik-
midden tot aan het onderlijf grauwwit
onderste staartzijdë aschgrauw. Oog donkerbruin, snavel zwart, pooten
Mö^M;vie^|hl|eungi, fe ^roni^
1 1 Dw i i M
"'-■ /S-oroNiEM'EE'. Plooeus flaviceps, striatus; -^uplèotus- flaviceps, bengalensis.;
Fringilla Manyar.
Ykeemde ï Tameît. Le Tisserin Manyar; .FraMsc7î. — Manyar-'Wéher, Ge-
stfichelté. Anùnèrweber, Relikhrvi^;| w’ïmsch. —■' Manyar-
■ Weaver-bird; Engélsch. '
Brijen-- .en /eiigeél:. -eh halszijdén-, 'À ' ; /
keel bruinaphtig zwart; boven- en onderzijden met donkere schachtstreepen.
Öpg, donkerbruin, snavel zwart, pooten ïdbrtker yleeschkleurig.
Dé Vogelwereld.