voorbij gaan èj'nau.AeUjlt^ dSze gander ht ua^rdig^Lifflgjfc’i■bèdóelt'K
onze gewone spreeuw. Het is meermalen gebeurd dat iemand die mij
naar een aardigen «wbojjjkeiS^ïbgeHvtoeg, die leerde fluiten en praten,
rmin antwoord, ,konp* eeie spreyi[v^flgnii^^os*aanzrg|&i®lHS
meemry dat ik ^deijfri^ffigg ^ ew heffljrfmpn,^F.nTffo^S5agipinp«v^^^
buiten niiinëvi^edoejingr
Onze ^ Spreeuw j ra lft^ ffl^ fu 'k ffc i'd een d e r p ^ n b ^ ë ’en
kamervogels. Zijn waarlijk fraai gevederte, zijne vertrouwelijkheid,
slimheid er lee-zaamhrid lier elc a
B et 4geveqeg^i|i^fflg^^S|g^ zwart.
groenen ' en ‘put jêrehfla@sUer]SpreCTylinnW
' rosachtig wit, de rug roestrood en het onderiijf wit gesprenkeld, i
, H £ ^ l vi!e’ns£Mék <•'ren LêbtóSto jm ^ lalroestKeV Vimroomm.r'f SM
slag- en staartveeren zijn grijsachtig zwart, eveneensh^bp»tgë,el]j
■ a aC T ^ qm ^ a lm ^ n '.h e xM eivjfru'jd é n y ü l^ e b B tn ta llg z t e iM p ï^ H
\| witte punten en, het gevederte schijnt dan doffer gestippeld.
w^ S a iS ^deSÜ*
if fK y g n k e t b rm l^ l ï 'o n t S m ^ ^ i n w S |
H e t wijfje heeft breedere .vale omzoomitig der veeren, en
lichtere vlekken, zoodat het bonter en lichter an kleur schijnt.
- D é Spreeuw is bijna over geheel Europa en over een gedeelte van
Afrika en Azië verspreid. In ons land fci mt hij overal zeer talrijk
vpo i HiJsb»wa)ont g a a i b o s chen rajggjjupn metffligege b on n en ,
\ootajt e k e n lo men , jM B èS ^ h iih e i 1 van 'v e ilen jS sd cn fh ■*kac s
waar veel vater -is. Dorre en waterarme streken bezoekt hij weinig,
daarentegen gaami de tuinen n de nabijheid van menschelijke woningen.
D e Spreeuw is een trekvogel,- die reeds in Januari en Februari tot
ons k om t, als het veer eenigszinds zacht' i: maar niet weinige komen
jammerlijk om als daarna de winter zich op nieuw streng doet gevoelen
en de sneeuw hem belet zijn voedsel te zoeken. In zeer zachte
winters blijven soms enkele individuen ov e r, de meeste vertrekken
evenwel in October.
D e Spreeuw is een uiterst levendige, dartele en vroolijke vogel en
altijd in beweging. Op den grond loopt hij schreedsgewijze zeer bedrijvig
heen en weer, doorzoekt met den snavel aMè aardkluiten, keert
ze om , weet ze open te splijten om de wormen, maden en larven,
dié'z ijn hoofdvoedsel uitmaken, te voorschijn te brengen.
H e nest wordt in boomgaten, muurholten, onder dakpannen, in
de tot dat doel opgehangen nestkastjes, uit drooge halmen, stroo en
hooi zonder eenige kunstvaardigheid" gebouwd en met haar en veeren
bekleed. De 4 tot 7 blauwgroene eieren worden in 14 dagen uitg e -'
broeid. Dekjongen zijn bruiijachtig grijs. Er worden twee broedsels
8 maakt, een in April en een in Juni. N a den broeitijd vliegen ouden
en jongen in groote zwermen en onder veel geraas r ond, en zoeken onder
luid gekrijsch en gesnap eene nachtplaats m jb o om e n * n uetsHToh nv
Bëhal'.e met a r ] e r l r i a n i 1 ■
zelfs van den rug
o °k met arrson' oomg; ar'fr id-i' i ‘xen^dj
s0_ g è m ^ g ^ a e r n ldh1lri D e wildzang is niet bijzonder mooi
^ ^ ^M |^ ^ ] ^ ^^hekB ^énTO^wb :i^wSoayrMgpg^-te r cn ;y eJ^^ ^m rK uispreeuwen
kan
imèn^jzpr^^Keel moeite mtjjtffigigk k * ,a * ^ x t ;b ir i^ is ? ^ ^ ^ R ^ h th ''
Illa bllMrrI / ‘ jifitjib fgp g en au , in
ho km ^ tlyrént'ai M faHifa flSKM a f f i w t*n a B S m tlm Il4 f f l H
fö^^^^makFchiz praten M nr*l ^hdiavejwt^^ekt^n et de tong los te
l^wor'r t; ^bellaar' 1 voorpraten, '■ 'er 11
dl11 lïe^^^mfèilLaar tob e'ijien
spoedig aan de kooi en worden zeer tam. Door hum
agMp/-vl^~ègmg<‘ti Vgrv haf en. zij-gver#
behandeling lang in leven. Men geeft ze eene:lijsterfeooi en voert ze
. jnet^lhpod’, jaardapijrler, ecjqjEvgimglEiir» nnliifigiffioomlMnocl ii iei'1 ze
minsten om den mderen dag de gelegenheid tot een fris h bad geven.
De Spreeu kan even ee genoegen g( en, leert evengoed fruiten,
praten en zingen als de zooveel duurdere en zelden te verkrijgen Beo.
BE E K S jfu ^ P irp au 1 ata \ aria). \ e n Ml I ‘kV / l
P ie , F r a n fc li; Mag-piè,. E n g e ls ch ,
DE RAAF (Corvus oorai) Vrjii mi F. namen. R abe , D u its c h ; Cöfbeau,
F ra n s e lt; Br v e , En g elsch
DE KRAAI 'O b ^ ^ ^ S h t jV V R J J'M n- ~i# 1M
Corneille noire, F ra n s c li; Carrion-crow, E n g elsch .
DE KAAUW (Corvus monedula). V reemde naj en. . D oh le , D u its c h ;
Ghoucas gris, F ra n s c h l . v d i v E n g e ls chF
zijn te algemeen bekend dan dat eene uitvoerige beschrijving nood-
zakelijk zij. Allen zijn ali kamervogels zee in te bevelen. D e Raat
leert zeer goed en duidelijk spreken; de Kraai minder goed maar de
Ek.su r uu d tfiK iauw leeren i&odSifflKunKh u § n .1' 1 u d r^arejilH. , L 1 ” j
achtige en slimme v ogels, die zeer tam worden, de huisgenoten uit-
stekend leeren' kennen en niet zélden in de beste harmonie n t de
gewone huisdieren — honden 'en'kattt.i — léven. Men moet de dieren,
den tong niet snijden; zij leeren spreken air men ze dikwijls de
woorden voorzegt en later praten zij al na wa,t ziji hooren, bootsen
alle geluiden - na en worden in werkelijkheid allergezelligste vogels.
Hun onderhoud vereischt weinig mo eite , brood,
groenten, aardappelen en z .,- maar zij behoeven van tijd tot lijd een
weinig vleesch Bovendien zorge men voor zindelijke kooien.
M m m i E Rjl.K'K E rëf&jC-' P'l E P É R-S.
Deze beide vogelsoorten, die in .veel punten met elkander overeenkomen,
vormen als ’t ware den overgang van de insektenetende tot
d e zaadetende v o g e ls, ofw hoon de Pièpers meer insektenetend zijn.
Beginnen wij met deze 1 latsten en wel met de meest bekende so o r t® *
* pDE' GRASBIEBÉB' t'fAmiu» pratensis). Bijgi# X X III. — Vogel 127.
L okaalnamlem zijn. T ie t-, V eld-, Piepleeuwerik. V eeemde namen.
Wiesenpieper, Duïtsch; .pipiidesprés, PipiFarlouse;, Cujélier, Flansch;
T it Lark, E n g e ls c h ; Prispola, f t a l . '
D e piepers- zijn als kamervogels .weinig aan te bevelen, daar zijp.vrij
moeielijk in ’t leven te houden zijn en noch door fraaiheid van
z ng aanspraak op veel genegenheid
achtig gevlekt; onderdeden geelachtig w it , keel en zijden van
den hals geelachtig, wenkbrauwstreep geelachtig w it, teugel
teekening; groote vleugeldekken en slagpennen geelachtig wit I
gezoomd, waardoor twee lichte dwarsbanden ontstaan, staart
zwartbruin met
DB^QHWRLEBM fA -i' I S S r a -j P h n K > 1'1'T' -
N A ^ ^ ^ ^ m p i e p e r , P ip j^ r e a r b r ^ ^ ^ ^ w l e s j
buisson , 1 'ra n se lt; Wood Lark ■ E n g e ls c h ; Prispolone, H a l.
De boompieper komt veel met den graspieper overeen.
Bovendeden groenachtig bru:
deelen 1 aal roe tgeel,' borst bijna roestrood, met lange zwarte
vlekken; wenkbrauwstreep va al roestgeel, keel witachtig g e el,
kleine vleugeldekken geela c ïtig wit g ezoomd, groote ' eugel-
dekken met witte s its n e 1 vaalgele kanten, waardoor twee
’ dwarsbanden ontstaan. Slagpennen donkt rbruiu, staart zwaï I
bruin, buitenste veeren halfwit. Snavel zwartachtig b iu in , oog
donkerbruin, poot vleeschkleurig.
D é boompieper zingt aangenaam, 1 aar voor de kamer zijn beide
soorten weinig !an te bevélen. Jonge vogels kan men met in melk
geweekt b ro od, miereneieren en maanzald groot brengen. Soms gelukt
het den Boompieper eenige jaren in 't leven te hou den, maar de ras-
• pieper sterft spoedig en moet derhalve niet gevangen vorden. Beiden
bouwen hun- 1 < st laag bij den grond, de B.pieper in 't gra o f heidekruid,
de G.pieper in ’t riet ö f ook wel op den grond. De < ren van
den eersten zijr igrijsachtig w it, bruin 1 m rm rd en gesprenkeld, die
van den laatsten eveneens grijsachtig w it, gri bruin gestippeld en met
kleine streepjes ! ete kend. Beidén komen in Maart o f ^ ^ ^ ^ v e r : |
trekken itaSmjjBwSr. Jt. • -
'AlauÜgaryènalB).- Plaat X X 111 S a
Vreemde namen. Feldlerche, D u its c h ; Alouette des champs, F r a n s c h ;
Sky Bark, E n g e ls c h , Lodol 1, I ta l.
D é Leeuwerik behoort, zooals B ^ ^ ^ ^ M ^ ^ ^ f e l l j t e Ö j z a n g e r s
^ ^ ^ M f c l e c ? ^ lhattc'-.kaniri /o teL * L r rD i-d eum est ib é«n 4■, -}ch 1
meest verspreide vogels in ons aan vlakten zoo rijk gezegend vaderland.
Men - vindt hem op alle we d en , velden en heidcn^’é n ^ g J S jU r tM
i, in*« t h y S ^ L ./ jn^ v in te r k w a ft i^ ^ f fig iJ
gekeerd en doet h ij, hoog uit de lu ch t, zijn heerlijk, afwi elend n
melodieus jubellied over de velden trillen'; als de^Sn-steWerkondigeiH
^ ^ S d e ^naderende H a lf September r f l11-
.'la n g z a am maar h-t z ’ ^ «m ^tw, t-rwiji ijo g lin Ontob'uj^&X^JmjJtpJ
d e J w S t d o o id e n ^rmendï^ziermen tic-Uen.'
. kwartieren .wórden, in u.Xo o rd A*fr](kd^^_p,^ook w J j^ ® ^ id O ii ir ö p a J
^ l é t r ó kken, e n k e le ? |)M fM H en X ^ ^ ^ f fiom s
' j p B L n danrljjijvstrenge vorst eU U u g ^ m S B e e a w K R S f f i j ^ ^ ^
H e t ’ bdypffljfi1|® m g r iJ sbrum^ .e® " veer roestroodf'gezöfed"
en' met- l ^ ^ fm r tb ro in e schachtstreep geteekend; onderdeden
laiHtis" 'iit'"*8v'cfebo'i’ a en juds met geeladlitjg-roéMioode tiïtft
c V e f e n ' ''au.inaa.rlekkun. 'iiiden' donkerroestkleurjg, maar met
^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ « é j ^ l e k k e n , staäj^^art&uitty: buitenste veeren
.'k' u ' . d è w i f » | g f t ^ p m d ^ S i m y e L l z w a r t . onder lichtet , po o t
^ W h S l u t g m B g 1 VaCrklein?3poard<ïnkerInuin;, ; 1
H e t wijfje is slechts moeielijk te onderscheiden, ’t is wat
* maar donkerder g ev lek t, de borst
^ t t iiii i i ^?»Ap g jb fc o r tè r ffi|^
«H m iB lä w B H H B iaiV. | Q | nt verHietiing tnssehen
uit dorre halmpjes, worteltjes en met haai bekleed. H e t geleg beStaat
Io e Sm ^ !*y » i i ? i 1 ‘tg'griip. geélachtig’
m o d ^ v l e k t en gestippeld
BBIMHjffiliiC van vleiatSrlkhebben. D è
t^ r S u iE o iV ’f l^ r f c ' e t Üd mannfe^è'lpB; MS
unjfje alleen in de middagur n af. De jongen, die in Ueur-wémig“'
van ^ M ^ y fcnèst eü loopen
^ m B f p s P M K I ^ ^ M ^ ^ ^ ^ ^ ^ R ^ ' ig l è a a n h a lm e p ; wjdrHen mét'
‘ 1 ir*d* ï ^ T rjjg jlffid ' u eeft* jaar'
f e 'a r B ^ ^ ^ tw e e d e ^ ^ i l ä e i e& ygm - ip g ;-« e 1 een
D e in den herfst gevangen oude leeuwerikken gewennen zeer spoedig ;
1 aan'ü ü l o ^ Z b I - “ -'>‘£ ’Ï Ï 7 ' ^ ‘e-,lL z 'in '^M tom lk .,'
“ :er sc iw , m ' 1 ze de vleugels bindi voert ze met lieulzaad,
haver, groen (klaver, salade e n z .), nachtegaalvoer W é lmm eng sé l
gêhjikf k aM f itó aT ib ö lz a a d . H e # m tä u it^ i#
voeren met hennipzaad en beschuit, zooals men gewoonlijk d o e t,
- ^''0111 irj. en soms
ton gS u -in gevangenschap leven. Jonge leeuwerikken worden met
miereneieren, in melk geweekt tarwebrood en gehakt rauw vleesch
D iA ië& iw d f i ïi^ -^ sB ,
een loopvogel en die gaarne in 't zand baadt. M ? ltgdi-'^ief|dérSavfe
12 cm. diep en 50 è. 75
mriët léw&ZOwM&ag zand'zijn. Wil
men den vogel een klaverzoodje gev en , dan legge men dat op den
bodem. Onder het dek moet een fijnmazig ne t o f een stuk döék
k V e t s e g f ^ hij'
omhoog vliegt. I)*« zom S hi ïge men de kooi buiten en be chutte
[ die aan de zonzijde door hangplanten of door een voorgehangen doek.
DE BOOMLEEUWERIK (Alanda atborea). VREEMDE NAMEN. Haidelërêhè,
rkv ' tn ä h ; Wood-Lark, Engelsch;
Covilello, I ta l. en de KUIFLEEUWERIK (Alm.U ristata). HauMlerche,
M ansch! Crested-Laxk,
E n g e ls c h ; Lodola capellacia P'. r. ,
..Verlangen al "dezél^K^^^fcig.nèn^ietzèlffleJ'TOsdSél als
« M S r i é e u w e n k a ^ ^ ^ ^ ^ P a ^ r n i de1«i|oo^«enwël *S^e spring-
u i phkfe^tvlii f i r ' .iU^DjïtVén' Be’ le soortoi zingen zeer
finfenaam des^mathtsj zij-Mg» 6°^® nlet
zoolang, in de kooi als de vt ldleeuwerik.
&
De Vogelwereld, I .