gedragen, de hals is fraai gebogen, de borst steekt zwaar vooruit,
terwijl de vleugels zeer hangen en soms bijna sleepen. Het voorhoofd
is zeer hoog en geeft derhalve aan den kop dien eigenaardigen ronden
vorm, dien' men alleen in zulke mate bij de H. T. aantreft; die zonder-
linge yörin treedt nog meer in -’t licht door ’den Schérp afvallanden
schedel, die derhalve niet lang, smal of plat mag zijn De snavel is
zeef récht en zéér kort, maar spits toeloopend, ehdwjjkt idaardoor
Wezénlijk Van dien van den Berl. A. a£ De oogen'zijn altijd jmreloogen,
treden zeer naar voren en zijn door een breeden, roodachtigen of
bleeken huidrand omgevén. De hals, die yan ' bovln^dnn begint en
allengs breedér wordende, in 'd e sterk‘ gewellde breede bofSt-ovérgaat-;
Wordt sierlijk naar achter gebogen gedragen zeer kort,’
zoodat men mjn, niets su i de =ihenkcl-, ziet, <n rnberederd, de
vleugels hangen los en raken, zooals reeds öpgemerkt 'is,. bijnaj^|j
geheel en al'met de punten den grond, zooals bij de Almonds. -
mihdër dafi o p 1 houding èh vRm1 let de ware liefhebber van
deze duiven op kleur en teekening, die bij sommige slagen zelia-dénl
doorslag beoordeeling geven.
Men onderst he dt de F ngelt hc 1 mm* laars ‘ ^J'ilrnbl^s;* in" «er ‘F
slagen de Witkoppen (Baldtfeads) , de BaaididT. (Beards), de
Amandelkleurige (AlmondTT.) en de Gesprenkelde (Mottled Tuint.).
De witkop t . (Baldhead), Plaat XVI - Vogel 70 Dl houding I
en vorm is die, boven voor de E. T. aangegeven; schoon gewelfde,
hoekige kop, breed voorhoofd, dunne, spitse snavel; breede, volle
horst, fraai gebogen hals met naar achter gedragen kop. Het lichaam
is gekleurd (blauw, zilverblauw, zwart, rood of geel),.maar kop,
groote slagpennen, staart, benedenrug en onderlijf tot aan de beneden-
borst zijn wit. De snavel moet wit of althans licht; het oóg-parel-
kleurig zijn, ofschoon niet zelden gevlekte of vuil-oogen voorkomen.
De naam B ldhead (kaalhoofd) ontleent dit ras aan de omstandigheid 1
dat de kop steeds wit is, en zich bij het gekleurde gevederte als kaal I
■ voordoct.i J )
De baard-tuimelaar (Beard), komt in vorm met den voorgaanden
overeen; den naam ontleent hij aan de witte keelvlek (baard). De E
haard Tuimelaar is eigenlijk een witpen en witstaart T. met witte
keel. De witte keelvlek of baard vinden wij ook bij den Brunswijker
tuimelaar, maar hier is de baard veel breeder. Hij loopt van de
hoeken van den witten ondersnavel, in de richting van de verlengde
snavelspleet tot dicht onder het oog en wordt van onder 'door eene
gebogen lijn begrensd, zoodat de vorm eenigszins op eene halve maan
gelijkt. Verder verlangt men ih Engeland 10 witte slagpennen, ofschoon
men er gewoonlijk niet meer dan 7 of 8 aantreft en zich daarmede
ook te vreden moet stellen. Ook staart en benedenrug zijn ivit. Als
Keurslagen heeft men blauwe, zwarte, gele en roode. Bij zwarte en
blauwe moet slechts de bovensnavel donker, de ondersnavel licht zijn;
bij de andere kleur verlangt men lichten onder- en bovensnavel.
Amandelkleurige t. (Almond Tumbler), Plaat XVI — -Vogels
71 en 72. Van al de Engelsche tuimelaars is deze wel de meest
gezochte en mag als een speciaal Engelsch kweekresultaat beschouwd
wordèn. Bij de Almonds komt vooral en hoofdzakélijk de kleur in
aanmerking en verdient het de aandacht dat die kleur slechts in hét
en 3ae levensjaar zoodanig is, dat zij op tentoonstellingen in aanmerking
kan komen. Voor dien tijd is de Keur te licht, na dien tijd ■ .*
wordt zij te1 dónker.
Zooals de naam aanduidt moeten de Almonds de kleur van amandelen
hebben, dat wil zeggen een donker okergeel, dat gelijkmatig
over het gansche gevederte moet verspreid 'zijüVDikwijls vertoonen
stuit en schenkels eene blauwaehtige of meelkleurige tint, wat reeds
een fout is en de waarde der dieren veel vermindert. Na den eersten
zich^èg v4e; gtondkléur de teekening te vèrtöonèh. Op dé
gele veeren komen kleine schitterend zwarte spitsvlekken, die gelijk-
matig en vooral ook over de groote veeren, slagpennen en staartveeren
verspreid moeten zijn en zich in geen geval brninachtig of blauwachtig
mogen: vertoonen. Later verschijnen op de binnen vlaggen der slagpennen
m ...pp de pinten der staartveeren eenige witte vlekken. Deze
zwarte en wittè . teékeningen' op gelen grond moeten^zeèr^dtiMellflc; en
f scherp afgegrensd zijn. De duiven zijn zelden zoo zuiver van teekening
als.- de doffers. *— Het oog moet parelkleurig, de .-snavel plicht zijn,
ofschoon men dat niet veel aantreft. Gewoonlijk, en vooral bij §§§
doffers, is de bovensnavel bruin of zwart. Dit doet evenwel weinig
aan de waarde van de duif af.' Zijn -kleur en teekening zuiver en"-
figuur goed, dan wordt op de kleur van den snavel weinig
afchK geslagen.
De zooeven vermelde klem en teekening zijn alleen van toepassing
°P de eigenlijke Almonds (vogel 72), waarvan evenwel verschillende
kleurvarieteiten voorkomen, zooals de gespienkelde (splasher) die het
geel der ^Almonds missen, maar hoofdzakelijk zwarte en witte teekening
vertoonen; dan de-~Agaatkleurigè" (Agates., Agate mottles) bij welke
enkele gedeelten der vleugel- en staartveeren wit vertoonen op rood-
Rchtige’ of- geelachtige grondkleur, terwijl daarentegen bij de gewone
gevlekte het wir~zieh .over het gansdie lichaam verspreidt. Een zeer
fraaie kleurvarieteit zijn ook de Rites (wouwkfeurige), dieJbruinzwarfen
bronsglans vertoonen; ' verders komen nog voor zwarte, gele, roode ,en
Duns)} -jfmo
t tles . of gesprenkelde vormen met de eigenlijke Almonds
den meest gewaardeerden slag en zijn ook, in zuivere teekening, zeer
zeldzaam. Op zwarte, rood’e ’of gele grondkleur moeten zij op den
oppervleugel, bij den schouderboog, eene teekening van 10— 15, wk£e -
veeren vertoonen, ongeveer gelijk aan de zoogenaamde roos, dié men
bij_ .de' Engelsche króppers^waarneemt. Bovendien- moet op den driehoek
} • door schouderdekveeren en bovenrug gevprmi^het zoogenaamde
hart) zich eveneens een aantal witte veeren -bevinden, die allen
gëlijken ‘afstand van’ elkander moeten staan. Op de andere gedeelten
van -hét lichaam mogen geen -witte veeren voorkomen. Men begrijpt
liekfe dat Hét uiterst moeielijk 'móét zijn dieren, te kweeken, daj jiïist
aaH deze eischen voldoen, zoodat het dan oo;k niet te verwonderen is
dat goede mottles' zeer zeldzaam zijn.
Weener; 'ko rt -bektuimelaars, Plaat XVT- — % gÖ 73.'; Deze i
duif is bijna het tegenovergestelde van den Weener Langbek-Tuimelaar
waarover reeds gesproken . is.' In grootte komt |i]| ffirSg 'dén. Beriijner
Altstammer overeen. Zij moét kort, gedrongen, maar-sierlijik van bouw
zijn, eene_ breede 'borst, middelmatig- langen hals, een' ‘breeden, van
boven vlakken, kantigen .en gl'add'eh kop met koog voorhoofd, zeer
korten, diaken 1 en rechten witten :;s®4^|J gróót1,'oog , .ïpet; brèeden,
vlakken oogrand, korte, .onbevederde pooten “en lange, krap, aangesloten
vleugels hebben, 1
Van dit ras heeft mèm weer een aantal kleürslagen, zooals d) Enkel-
khurige, in zwart, rood, geel en als groote zeldzaamheid, ook in wit.
P^er het algemeen ztfïx de eenkleurige zelden in ‘jrilivferéboedanighëid
té bekomen; b) Rood- en geelbonte, dié bij roode of gele grondkleur
witte vleugeldekken Hebben; c) zoogenaamde Gansel, waarvan- wij in
figuur 73 eene afbeelding geven, waardoor de teekening voldoende
wordt aangegeven.
• Nonnetjes of nonduiven {E. Xaptchin, Fr. Nonnain ca$ê%
Plaat XVI — Vogel 74). Als onderscheidingskenmerk draagt deze duif
eene JsJhulpkuif; die- diep in den nek beginnende; als een kap over
den kop uitsteekt, weshalve men haar ook wel dén naam van
gek ap.t e no n geeft. Het lichaam is klein en fijn gép.ouwd, • de?
houding "zeer edel en sierlijk, de kop rond en hoog van voorhoofd,
de snavel kort maar stevig, öö:g wit met; donkeren huidring, fraai
gebogen hals, sterlsgëwelfde. en vooruitstekende borst, lange, hangende
vleugels en lage, onbevederde pooten.
Ten slotte vermelden vwijf \on^éj| de Tuimelaars nog een paar rassen,
die vooral in ons land van ouds zeer bekend waren, en wel den
©verslager bf d r a a ier , denéigén§|j&n tuimelaar ( CoL dotn.percussor)
•T De o verslager L-'(Cb/. dom. fieréifesör), D. Ringschläger; F . '
tournant; E. Smiter, heeft in ’tuiterlijk veel van den gewonen veld-
vlieger. De kop, soms spits gekuifd, komt met dien van de veldduif
-Overeen, het voorhoofd is_ van gemiddelde hoogte , het oog bruin met
smallën vléëschkTéutógëri rand, de snavel lang, .dé'lberst brééd, ,poo.t
glad, de vleugels,; die zeer spitse slagpennen hebben, reiken bijna tot
aan het einde van den staart. Vroeger -schJlM] deze duiven enkel .in
getijgerde; teekening', gehouden te zijn, tegenwoordig treft men ze iw
alle kleuren aan. Het ©pÈnérkélijkste bijt !dit ras is wel het overslaan
en het -klappen. Een goede ’^.uif van deze soort moèt'^bij • hèDMiegen
voortdurend de vleugels tegen elkander slaan, zoodat men het op,
grooten afstand höoren kan. Bij het jagen of drijven der duif moet de
doffer g of 6 maal in- een kring rechts, en links over haar heen vliegen
ien ‘bijf^dike korte wending de~ vleugels luid klappend te samen slaan.
De duif klapt ook, maar veel minder veelvuldig en sterk. -Bij 'goede
„slagers” zijn in defi^Merfst'de vleugels soms geheel en al stuk geslagen,
j f f l t e SLENKER of ^EÉNEKüiF. Dit oude Hollandsche ras begint even
als 'dé.- ©verslagisr meer en meer .zeldzaams te worden. Alléén in:,de
provincie Groningen en in Oost-Friesland treft men duiven van .dit ras
aan. De Heer E. Pfannenschmidt te Embden, schrijft er het volgende
overplplig is iets grooter dan-dp; H^nnpvéfsëke,Tuimelaar, met breede
borst, hooge pooten, licht oog, langen, eenigszins gekromdèn snavel,
zeer étejlié -maar korte vleugels en korten staart en trotsch van houding.
Het gevederte is meestal roodachtig met otizuivere ;staart- en vleugelspitsen,
lichte vleugelstrepen; maar zij komt ooÜün gegl, schimmelfeleur
en wit voor. Zij broedt slecht en brengt de jongen slecht groot.
Alle bewegingen; zxji|i^bM%uür en. bevalligheid. Met eenige krachtige
vleugelslagen verheft zij zicjh in de iubht, golvende slangenlijnen
beschrijvende. Iedere vleugelslag is een geweldige stoot, die met zulk
,'^né||Maé^t^frdér het lichajatn^wprdt uitgevoerd, dat de vleugels soms
in 'elkander- 'verward raken en dëjdüif óiachtelods üi^4é hoogte valt.
Uren lang’,, drijven|zij|ihun■ jokkend ^pel, nu eens hoog in de lucht,
Pam^pén/,{d,ë^ daken;; nu'eéns^dè vleugels 'tot, een vérklinkenden slag
^uithalende,; dan weer geruiscKloos als een omgekeerde driehoek voort-
zwevéhdë.5" A.llë 'kunsten' 'dezer duif zijh fhët tegenovergestelde van die
van,Me^^p^^^M®lmdaar^t,|^J^jl;^dêze., de vleugels boven het lijf te
zaïnen'-- - sl^ty^^^^ydé/.M^^MMe • vleugels onder het lichaam tegen
%^i|j|S^eëïLl;\^^^^^&gac.';deelde in mijn gevederde
^fieïïdén%''^.hët ‘volgende’ méa^mveF, ide- ih Groningen voorkomende
^^^^®|j^^valvpfens er op gewezen te ^Hebben dat de Groninger
^SBA%^i>vhet ’ * kitst Hfepp^van deze eeuw ,
eënew^^/èjïï/e5maajdheid had%ë|kregen en naar alle deelen des lands
l|pf||; verzonden: ^dnnv• is’ elegant, ^^m^^^grifecotsch, terwijl
tamn;||%(ft.i Hetgeen ‘haar van elke
^ ^ d ë i e é ï d ü i v e n s o b ' r t i s hare bijzondere wijze van Vliegen,
jtwëlt bestaat in spritïgen,; en ‘ zwemmen, gblxjk,Hb^'m,er algemeen
^pidtigènbeind.,', ,
Bij bet eerste slaat > zij de slagpennen> met kracht onder
tegeny elkakf’ ’tgeen^o^lfy^èn"''afetand, hoorbaaF^j^terwijb zj>p bij het
^^^pm^^M^rentègèn':, de vlerken krachtig uitslaai en daarop een
beste
exemplaren kop en hals achterover^
buigen?/en^iHb‘|^^®fé=g§heël,vbol staat. Hare kleur is verschillend,
.flis'k zuiver^jtk|ef®n' zijlü die;,
waarvan !4^ ^'^ ^ f'ê én ' lichtere tint(^heb^^ph, aan hals en borst; roode
een rooden of gelen kraag
heefteen s® id u if ^eenigszins p^.^klldföisy -Zelden tiéft men'een’Jpaar
daar beweerd -wojdtf:v^fe^an'.' twee- diiwïÉiL
waar bijXlfeid^'kdë^jg^b^J^eWs^vóorkomt, veelal blinde jongen ge-
boren worden.” .
;; DE RAADS HEER OF SLU
De raadsheer , (Plaat XVIII — Vogels M én 87) ook wel Sluier-
duif, Kapper, Jakobijn en Gekapte'' non genoemdJ^»©u'itschland
Perrücken-; Schleier- en Kapuzinertaube, in Fr. Pigeon capucih of P.
nonnain coiiffé en in Eng. Jacobin of Jack geheten,,behppjf tot een
der oudste en meest karakteristieke duivenrassen. Zij schijnt oorspronkelijk
in Azië tehuis tè r ib e l» & , maar werd reeds voor i-^o door
1 E R D-U I E | « d öm . cucullata).
Hollandsche zeelieden naar Europa55 en voornamelijk naar Holland en
Bëlgié overgebracht. -
Bij dev oudere schrijvers wordt deze duif dan- ook herhaalde malen
vermeld. In ^55*5 maakt Gesner, een der oudste iM^hë^sohrijvers
©vér vogels enz., gewag van de zoogenaamde ~ Cyprische duiyèn.
Aldovrandi gaf in u6oo - reeds eene afbeelding van ëen effen gekleurden
Raadsheer en mérkt; daarbij aan, dat deze duiven door de Belgen
gèhouden werden en Gappers, d. W: z. Monniksduivcn (Mojiachinae) >
genoemd werden, omdat zij een kap dropgen. In een in Engeland verschenen
werk van 1678 wordt reeds een duif vermeld7 en afgebeeld
met parelöogs en ‘ witten ■ kop. Sedert het eerste invoeren tot opjjgnizeri,
IP « Raadsheeren steeds zeer gezocht geweest. ïn Engeland;
worden zij zelfs .onder de I classe duiven opgenomen. •
De kop is klein en fijn van gebeente, de snavel kort-en wigyormig,
hij mag met het voorhoofd slechts een zeer zwakken hoek vormen,
h e t v l i k ^ ^ i ;;en niet hoog, zooals bij tuime-
laars met hoog voorhoofd, maar steil naar den schedel oploopen. Van
hier moet dé kdp wederom scherp naar achter afvallen en daarbij,
tusschen schedel ën nek een klein kuiltje vormen. Het midden van
het oog |fi§ iets hooger dan de verlengde lijn door dé snavelspleet,
alzo© halverwege ^^»en- bovenkop ; de iris moet altijd parelkleurig
I' zijn, een geel oog geldt yoor!; een klein, een donker of tweeërlei