clqet en in den beginne vooral veel met miereneieren, meelwormen en
vlierbessen voedt. Later geeft men het nachtegaalvoeder ofeenig ander,
voor insectenetende vogels geschikt voedsel. Tijdens den trekdjd is het
des nachts zeei onrustig in de kooi. Bij goede verpleging. kan het
zwartkopje is tot 15 jaar oud worden.
J TUINFLUITER (S lvial- jrtona () Plaat XXI. Vogel 116, in Gro-
ningen groote hofzanger, bij Haarlem kersenpikkertje, in Friesland
prroote grijze hofzanger genaamd. Synoniemen Ep lis, Cnrraca hor
tensis, Motacilla salicaria. V reemde namen. Gartengrasmhcke, Builsch;
Eanvette des jardins, Petite fanvette, Fauvette aedonie, Fransch; \
Garden warbler, Engehch, Beccofico, Italiaansch.
1 Zooals de naam aandnidt is deze grasmusch geen bewoner der bos-
schen; althans kon zij noo in zware, hoog begroeids bosschen voor.
Ziï Seeft de voorkeur aan heggen en de randen der bosschen, komt
tegen Het einde ran April tot 01 s om ons in September en October
weer te verlaten en naar Afrika te gaan. Zij trekt des nachts Het ne I
wo dt op gemiddelde hoogte en vooral gaarne in haagdoorns gebouwd.
Het is zeer slordig; en biedt weinig weerstand, zoodat het dikwijls dooiden
wmd naar beneden wordt geworpen. Het bevat. 4 — 5 roodachtig
bruine eieren> die een blauwachtigen glans hebben en grijs en bruin
gevlekt, gestippeld en gemarmerd zijn. In 14 dagen worden-zij-uitge-1
broed, meestal door het wijfje- het mannetje neèmt die taak alleen des
middags op zich. Het voedsel bestaat uit allerlei insekten en in den herfst
ook uit vruchten en bezien. Het gezang is zeer aangenaam en wordt van j
af het aanbreken van den dag tot des avonds ij erig voortgézet
Mannetje en wijfje zijn moerdijk te onderscheiden. Boven- 1
, d èe len ko p, rug, vleugels en taart bruinachtig grijs, de slag-
veeren elk met een alen zoom;, .zijden van den nek een weinig
lichte , rver het o eene lichfc; streep Onderdeden grijsachtig
wit, ked zuiver wit, zijde en borst met g e d k c h ^ ^M ^ t e
t-JinO Liter blijft in dt k mi /ddcii Uur m n , t< ere
jVOgël, dien men zorgvuldig moet verplegen. Miereneieren, meelwormen, '
nachtegaalvoer, bessen en vruchten zijn het aangewezen voedsel Jóngen, -j
uit'het nest opgevoed*,-Worden zeer tam; maar leven zdden lan jefian '1
2 of 3 jaar in de kooi. j
DE GRIJZE GRASMUSCH (Sylviaoinorea.) Plaat XXI. —- Vogei-'irri in
Groningen erwtenpikkertje, in Zeeland koewachtertje genaamd. Syno-
niemen. Motacilla 'Sylvia. V eeemde namen Domgrasmflcke, Gras-
mücke “ "»‘-•rclien, Builsch; , Fanvette grise ou eendree, Fransch; '
'White thraot, Engelsch; Steipazzola, Italiaansch.
De grasmusch, zooals deze soort gewoonlijk kortweg genoemd wordt,
^oudt’ zich vooral in kreupelhout, heggen, hakhout en struiken op’
’t ls de meest bekende, meest voorkomende onder deze fiimilie.-Evenals
de voorgaande komt ook deze zanger einde April bil ons, om ons in
September weer te verlaten. Hij is over gehed Europa verspreid en
brengt den winter diep in Afrika door. De grasmusch is een buiten-
gewoon levendige en montere vogel, maar nog al schuw. Zij vliegt snel
Sn, weet zeer behendig door het struikwerk te sluipem. Het nest wordt
zdden hooger dan 4 voet gebouwd, soms evenwel niet hooger dan
een halven voet, wordt goed verborgen in doomachtig struikgewas aan-.,
gelegd en bevat 4 — 6 blauwwitte of groenwitte eieren, die lichtbruin 11
gespikkeld of gevlekt zijn. Dit nest wordt veel door den koekoek op-
gezocht, om er zijn eieren in te leggen. In Duitschlancl wordt de
Grasmusch dan ook wel „Kuckuksamme” genoemd.. Gewoonlijk wordt er I
Slechts een broedsel in het laatst v n April of et begin van Mei gemaakt.
Het mannetje s op de bovendeden roodachtig grijsbruin, kop-,
en angen aschgra t , op de onderdeden zuive i , ] ds- en
bor zijden zwarta htig roodgeel, vleugels don ergrijs, breed'
^ estrood gezoomd taart donkerbruin met lichter zoom en aan
de eerste tot derde veeren met witte vlekken aan de spits.
wijfje is-aan den kop donkerder grijs, aan de ked geelachtig
of grijsachtig wit. De jongen zijn bijna niet van de ouden
- te sOüd^rse'héi&'eia. ‘
JonSe grasm sschen k npinén zeei gemakkdijk opvoeden en worden
zeer tam; evenwel zal men ze nooit lang in 't leven houden, hoogstens
een. paar jaar als men er veel zorg voor'draagt. Het oedsel is geheel
en al gelijk aan dat der reeds vermelde soorten WM
DE BRAAMSLUIPER (0yta| ourmoig Piaat_ ,,XXI Vogel n / J S o k l
molenaartje, brummeldiefje, babbelaartje, Garendiefje (in N.-Br.), kersenpikker
(in Gr.) en kleine .grijze hofzanger en klappermannetje (in
Friesl.) geno md. Synonie ien M tacilla curruca, Cum garrula.
V eeemde namen Zaung smücke, Klappergr ismücke Builsch Babil-
larde orphée, Fauvette, Bec-fin- orphée, Fransch, 1 ser White-thraöt
Engehch; Bigiagrossa, Italiaansch. '1 I r 1,1 dan de > «gaande. De’ Friessche benaming k-1 ip
PjiepinimetjC, zoovel 1 ,
ongetwijfeld ontstaan iit den lokroóp van dit vogeltje, die als Wap-lH.p !
klinkt-lij gunstig wedei komt de braam: 11 ipf r reeds in de eerste he 11
| van April uit zijn winterkwartier naar Europa over en vertrekt weer
in September. Den;winter brengt.hij in- Noord-Afrika en Azië door.
J H» IS van Kët Zuiden v n Zweden tot m Italië over geheel Europa
verspreid, maar komt het veelvuldigst in Midden-Eüi pa voor. In on
, laud komt hij vrij alg< meen voor, vooral in boschjes langs den iluin-
k-uit f 1 zelfs in de nabijheid der woningen, in'tuinen en heggen. Het 1
nest wordt in do >ma< h‘i ;e struiken en het ters, haagdo ri s enz. uit
halmpjes en worteltjes gebouwd 1 1 met haat en 1 stels Jjekleed. De
1 — 5 witte of blauwachtige, violétbruin of zwartgestippélde eieren
wndLii in 13 dagen uitgebroed. Jaarlijks rrdt slechte een br Isel
in Mei gemaakt. De jongen verlaten het n< st zéér vroeg, soms zijn zij
nog nauwelijks mét. eenigê yeerlj.es bedekt. " f f
’t Is een vlug en behendig vogeltje, dat snel en gemakkelijk vliegt
maar gron^niër z « s . Hst g e ^ g ^ S '^ ^ ^ ^ S a a r
zacht en niet lang aanhoudend. '" ■
Mannetje èn wijfje zijn moe elijk an elkan Ier Ie onderschep
S den. Op de bovendeden zijn zij roodachtig bruingrijs, de bovenkop
lichtaschgrauw, vleugels zwartachtig grijs, eene zwak
gele streep over hef :Oóg. Onderdeden zuiver wit, zeer witte
keel, groote vleugeldekken dónker -bruingrijs, licht geelachtig
gezoomd, staart grijs, buitenste veeren witachtig, 1”
De jongen zijn gemakkelijk groot te brengen, maar de ouden moéielijk
ln leven te houden',;zelden langer dan een jaar. Voedsel als bij dlju!
andece.sptfe*^ f f ;
In .Duitschland komt nog eene andere soort voor en vandaar ook in
den handd. Het is de SPERWERGRASMUSCH (Bylv. Ourr. nTsori») Sperber-,
grasmate, terwijl de ORPHEUSZANGER (Sylvia Orphea) Meistersanger, Or-
pheussanger, vooral in Zuid-Europ, Spanje, Italië enz, voorkomt en
ook nu-en dan in den handel komt, -Beiden zijn uitstekende zangers,
vooral de laatste, wat reeds zijn naam aanduidt. ,1»
D E B 0 S C H Z A N G E R S (PMioscopus).
boscKzan^raRkóm^^^^^^lf^BzicKteh^met' de grasmusschen
overeen. Het kleine, sierlijke en slanke», vogeltjes;^ met zwakken
priemvorroigen snavel. Als insekten verdelgers bewijzen zij, uitstekende
diensten, daar zij;.voor de twee of drie broedsels, die zij jaarlijks maken,
eene aanzienlijke hoeveelheid voedsel behoeven. Zij komen reeds vroeg
in ’t voorjaar uit hunne winterkwartieren, maar zijn ook van de eersten, ■’
die ons,, bij het einde van den zomer verlaten. Zij bewonen meestal
de dichtbegroeide kruinen van middelmatig hooge boomen, zelden laag
struikgewas. De verpleging in de gevangenschap dient dezelfde te,f>zi|te
als voor de nachtegalen en grasm-ussehen, maar zij verdragen de. gevangenschap
sïetht,, zoodat men die nuttige vogeltjes liever niet'mp^ ^ a n ^ n y
DE' Ti.TIS (PMioscopus trocMlus.) Plaat XXL —
^ iS l^ ^ l ^ ^ a ^ ^ gmo^dv^SYNONiEMEN. Philópneuste.^ ^mia^ochil'us,
,{ Fitislaubsanger,
Pouillot Fitisj Chantre, Fransch; Hay-hird, Willow-Wren,1 Engelsch;
Italiaansch.
De Fitis is^een bij ons veelvuldig voorkomend Vogeltje en na de
goudhaantjes ten winterkoninkje het kleinste onzer inlandsche gevederde
zangers. Hét komt noordelijk iüoi *i# ilö.orwegen toe. Beukenbóschjes * en
onderhout; is, zijn zijne liefste
:;het
komt het bij ons en gaat in October ons wederom verlaten. -
Het nest wordt' in laag struikgewas (^ ^ ^ ^ ^ ^ g ^ ^ ^^ho6mWortels^
maar altijd goed vefbdrgen,, uit 'drö.oge bladeren. halmen en mosfov^l
dekt en m et e en zij waartsch ■
‘^ach|i^Stte eieren, die licht^m^^^^^pes^^ra^^EmEmlin 13.-d.agen
verlaten
zeer vroeg.
Mannetje ^ « ^ S p a ^ ^ e t\v ^ c h illé r irdV a p |^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ t
deelen zijn groenachtig bruin, de stuit merkbaar groener. Onderdeden
bleekgeel, het levendigst aan krop en keel. 0'orstreek,
zijden van hals 1 en lichaam bruinachtig olijfgeel, eene smalle
Oldgstrëek' bleekgeel, eene smalle teugelstreep bruinachtig. Bene-
denborst en buikr w i tm e t bleekgele'1 zOpmen. Slagpennen en
staart veeren olijfbruin, naar buiten smal bruinachtig groen. Oog
donkerbruin, snavel zwartachtig bruin, basis van den ondersnavel
bruin.
d5 E S P O T T E
't Is«èe:^peer> _Hef?wöqg ^ zeer weekelijk en derhalve voor de
^^^^^mer geschikt. Men dient ze met meelwormen-, mieren eieren en
fijn gehakt kalfshart gewoon zijn ook met nachtegaalvoeder
HET SPOTVOGELTJE (Ph.hypciaïs.) Plaat XXL — Vogel 1 13 Wordt I
ook telborstjè, geelbuikje, citroentje, in Friesland groote gele hofzanger
genoemd., Synoniemen. Sylvia, Motacilla hypo!als, Hypolals solicaria,
icterina. V reemde namen. Garten Laubvogel, Bastardnachtigal, Duitsch;
Fauvette, Hipolais icterine, 'Fransch; Tcterine Warbler., Engelsch; Bec-
cafico canapino, Italiaansch.
Het sjdotvogeltje is‘ de eenige vertegenwoordiger van zijn geslacht in
ons. land1,, waar het overal wordt aangetr.oifen, waar de voorwaarden I
te voorzien.
DE FLUITER,,(Ph. sibiiatrix) in Friesland kleine gele hofsanger genoemd.
^^pNiEMEN.. Philophï Sylvia Sjbilatrix. Vreemde namen.
Mgmaub?s | n ^ e r y " ^m ts^ h / Bec-fin siffieur, Fransch;
Een fraai en lief ^^êm^mëk een zeer aangenaam gezang, ’t Is een
^p.ril zijne oude nestplaats |cp)tó: opleken,
^^^^^pr'sreeds in I^B-^^H-.van ^èf^us^of het, begin vin September
wegtrékt. oorden T vooml gemengd naald-
^p^m^utf^inet 'i^^gen«gra^étógfen^^^m»rTïet nest wordt ^ h e t
lboS~è^^ iiiaGl^a^ ^ M»1:i^iih.en' bóomwórtels gebouwd, ’t Is overwelfd
haar ^dderen: eh^lhnfenwól béldéeÖL, en^eykf^^^ff
witte zeer kleine eiefemJi^^^ ^ j^ ^ ^ ^M^em^dhgraiuw gestippeld en
beurtelings en na 13 dagen komen
hing in t |Er wordt' slechts
broedsel, in April, gemaakt.
9ra®De1 bovendeelen . zijn^ 1 olijfgroene^ . koeten keel
; onderdeden zuiver wit; oog-.
streep1 zwartiachtig, wenkbrauw- en slaapstfëek: bleekgeel. , f , '
j^^jao^^^ ^ ^ ^gm'^i^^reeWeWpuj^^Sd^liet^VQorgaande, daar
-ber^sterkdr? er^^^flgehard ;^ ^ & f^ film g e yerpl^ing blijft /evenwel
noodzakelijk. Voedsel als bij het v©;©rg£Èaih.dë.,- -
V o g e l^ ^ r 'Wordt- i n f e ^
&^Frj^land duimpje
ïM eêmde namen. Weidehlaub-
Pouufêf^^pe.' Fffinscft;,ChifFchaff, Engelsch.
: Komt bij^^^Wv^j^a^^een^y^^^sm^ en .groote tuinen voor. In
lahd-'én vertrekt soms eerst j^Ödtéber. levens-
weekelijker dan deze.
achter. .
, Bovendeden. ;m^^cht%4 o^jïgrö^^ ppgstreep, bleekged, de
van tkop, ha3s‘ en lichaam
wit, borst en buik wit.
voor zijn bestaan gunstig zijn. Kleine lichte boschjes, tuinen met dicht
water herbergen
f^ëz^fe-yroHjkenYlieven zanger, die de toonén van andere vogelénabootst
en daaraan zijn naam van spotvogeltje ontleent. Het komt.in ft laatst
van 'lApril eÖJ^vertrekt einde ‘ Augustus of begin September. Hèt zeêèy.
kunsMg^^dM^h^b^^órmig(nest w q ^% '■ d ^ )^ 2 ihalmen, vezels,
kruinen- y&i lage ‘b o d ^ jé s *
onderste stammen yan^^hob^et^^^^n' igebouwd , soms ook in zéèr stille
■ B B I i
B