M g M g
j pogen,'- f p h ^ is^ ^ ^ | |
* rug en t|>oi§t »smal, vleugefe/4 ang, ‘sleepend en tot aan het staaïtekie
■ reikende, pooten onbevederd. . •-
. . ' 'Het' voornaamste sieraad .emT^enmerk van deze duif is de kap; voor
grootste zorg gedragen worden. De kap- m^gg, zooals Pnjtz zegt, als
een stuk zijn t’en> zonder eenige onderbreking, van wélken aard
ookj va'n J'egin' va%.rzig»ia\,ontwikkelingspunt tot aan HeJiS&ma
HijVmbêf naar onder aan beide zijden van den|Ëllf, onmiddelijk
boven dc yleugels^e^n^èli, hier tw.ee hoeken vormen ,- die naar de
van c|eÉË'-^fe^ ■ in twee scheidingen verloopen.. Van de aldus
• Sescheide veeren legt een gedeelte z i c l^ K beneden ovm de’sch&Mérs,
laatste moeten zoo lang en sterk zijn dat zij o v e r S S kop gaan en
dya Pprrp "del
Roo voegt er bij dat de kap tot boven het oog moet loopen en dat
de veeren neêrslaan^en op den kop van 'den vogel komen te' liggen.
De veeren die naaar voren .gerièht zijn, dienen evenëens zoo lang te
-zijn, dat zij elkander van beide zijgfèiï bijna aanraken. „Bij .duiven van
buitengewoon' fijne hoedanigheicT, zegt La Perrë'dëTloo., „moeten de
veeren elkander onder den snavel kruisen .en de keel volkomen
kap van deze duif kan verschillende fouten hebben-* die allen in
meerdere -of mindere mate de waarde van het dier-verminderen.
meest’ vo0^k^né|£<|^ fouten zijn.': i°. Een' dën|®l'ige. kap, d w. -z.'een I
kap die slechts aan eene zijde volkomen is, een gebrek dat nog al
dikwijls voorkomt. 20. Zijn de veeren niet glad en zuiver gescheiden, |
zoodat - eenige yeeren aan' ||||| oorstreek eenigszins’ gedraaid, staan.
3°. De kèji lo.opt van beide zijden over den kop spits toe'^nlet rónd, |
zooals -hij gijn moet. 4°. Omsluit de kap niet volkomen d eh& k^ S
staat er te hoog van af. j
deze laatsten-mag |
sleehts de bovenkop wit -*«ij^^®e scheidingslijn tussehen het wit van
^ ^ f e ® . ^ | dè\^ndldepr van het gevederte' moet^^Se^ilengipg, 1
van den het- oog. giggen. Vqlmaak|/-pi^e^ exemplaren
vfeyg^f n ^ M e n witte v^ ^ S l b^ Smin de r -
datl 1|§S| H e e S 'ê ^ h ^ ^ ^ f^ i t t e - veeren in J
eenen_°f tien in ([en anderen
geldt als fout. Ook de |^ijdhg;fder staartteekening moet een zuivere
lijn over den .’stuit naar het achterdeel vormen en'geen veer van de J
eene kleur'mag int,,dé andere-klep^overg aan/ Het .wit-moet recht van
de andere kleur zijn afgesneden. Als hoofdkleuren heeft- men rood,
gêd en zwart, blauwe yzijk veel zeldzamer ren worden w |ä||g in volmaakt
zuivere exemplaren aangetroffen.
De eenkleurige raadsheeren zijn zelden zoo volmaakt in de verschillende
kenmerkende eigenaardigheden als de gemonnikte. De &ap
sluit minder goed op
is korter van halsden Jieeft over het algemeen niet de sierlijÉheï'd i
der laatsten.
De raadsheer is een (goede kweekduif, zacht en vroolijk van
karakter, r v rt zich derhalve nooit ver
jfflt r .
De heer La i’üi t7~ ^ len
wit, met tu t tS ^ ^ H L n staan
bonte veeren bedekt. Ook bestaan er rood en wit gevlekte. Onder de
fé<lsftuen r kop, vleugels en
staart zijn steeds wit, het oog is parelkleurig en de pooten zijn
y J V ^TiiTSCHEif i vjisnii; (g£f. 1 capucin a.visièr-e% Deze s >ort
k ‘’& > 70 ^ n^ 1 luitschl j d
Engeland zijn ingevoerd. Hij gelijkt veel op den eenkleurigen raads-
^ ^ fe-rk^ij^stXoiihsiCeei Lri. '*D ? ^ ^ ^ ^ ifMLntElui%TCiSgi^^ r i •!
- 'k en zuiver
,,'-S
niet verzuimd zou hebben als deze soort als erkende duitsche variëteit
bestond- V U j^ ^ B ^ ^ C T d e z i S o ó ^ ^
cv ui» el deze j jg f f ln ^ i^ ^ A t 't f ■ ! r idshjsfffiMWM
nlsumt In denouwe l T jja L e lt Cu iul r nur I ïaÈ
westenVerapreid.;!.,-,
' D £ M- E;E Li E S ^^^^^^StnrbUaa. eoUârla).
TKEEMDE KAäIE!f- Möwentaube, Mövchen, Kreuitanbe, Duüsch; - Pigeons orayatés, Mansch:} - Turbits Owls, Engdach.
Weinig dmv mi asfcnftfrjfezop; algemeen verspieid L^m>„gelief5>'aL'|
de MeengQes.^ p danken? d ^ ^ ra ^ e e ra té .pl^tl^aan^hmi monter
wezen:* h^^oèdogeëyenredigden. -lichaamsbouw en dan ook aan d£
groote. verscheidenheid, •’ dje'-men er in aantreft, zóówel wat^ile^en
teekening, als vedervereieringèn aangaat Zi]«Jjehooien tevens tot de
kleme, Jtérele vaneteiten t | B kleinste ondu. llle bekende rassen,
niettegenstaande zijj|j|an een-gedrongm^f n gespierden behaamsbou»
Als kenmerkende_eigenschappen- der -meeuwtjes ,'g^eft’ Piütz aan:
korten ^ y e l j^ e n aan djp l^ TO t aan hetg’Ätdden' van de borst
j /J^P.end% “ htüdaéhtige keelzak, welks geplooide stnmfuurMe Joö-jken-
merkenden jabót of boi^faujl<at .3iog meer doet uoorkomen. Be .jabót
IS aldus gevormd ,* 'dat.langs eene rech&lgn^qn af de Léhl.ttotever op
WMÉSSÊ aan beide ?ijden eenige gelókte, gestraalde veeren in plaats
! ^ ” »tedei- ^fP/j^a18 pan tg^l^gen, ' daarvan afstaan, tegen elkander
inliggen en naar het midden vaif.^tie hals en naar! boven gericht 2ij^1
I Soms zijn deze v ee r|n|^» elkanderi^&jjd, soms'üggen,zij, op eene