— 7-8
of ook wel schubben ontstaan. De banden -moeten zeer zuiverden-1
smal, de schubben regelmatige zijn.
Het wit neemt ook geheelë gedeelten van het gevederte in, zooals
den bovenkop" (bij. de Priesterduif), den
duiven), de keel (bij de baard-tuimelaars), de staart (bijlf^witstaarten)",
het voorhoofd «.(bij de witblesjes), voorhals en borst (bij de Spreeuw-
düiven en Berlijner tuimelaars) , de vleugels (bij de Eksterduiven); gewoonlijk
vertoonen zich meerdere witte gedeelten', bv. aan kop, staart
en . slagpennen öf voorhoofd en staart., of borst, vleugels en onderlijf.
Omgekeerd vindt men bij' witte duiven gekleurde teekeningen, zg&
hét'vqorhoofd (snippen)', den schedel (platjes,. o f -kalotjes), den kop
'(MjöorkJjp), vleugels met uitzondering van de slagpennen (schiid)7',?a|É
gekleurde schoüderdekveeren vormen, mét den gekleurden bóvenrug het
zoogenaamde hart. J{3|o:pr ineenvloeien van witen' kleuren ontstaan de
/bonte (tijgers) en de schimmels. De\snaVel is kort of lang, dikbfcdiin.
De kleur, van ^dëh . ^lavel^ ^'aié-* stêeda met die der nagels.-möét bverr
eenstémmen, richt zich haar de kléür van het gevederte. Blauwe
duiven hebben in den regel donkere snavels, zoowel als de zwarte,
ofechöon~ bij^dëzén Nv^lin|l<rigev f^itte snavels, v^óikqihen.-, maar witte,
geleK®? fhödê - duiven- moeten steeds een “ witten bek hebben. Bij
geteekende duiven beslist de kleur van den kop. over diev van. dèn'-
snavel; moorkoppen by.,'hebben donkere, witkoppen daarentegen lichte
lm
Ook, de kleur der oog,en hangt in den regel van die van het gevederte
a&ihoëwd biërbyi4ook het ras in aanmerking komt. Bij een
wit gevederte f|||J dé oogen in den regel bruin^'1|| blauw gevederte
geel. De wit-blauwe (paarlmoerkleürige) oogen noemt men p a r e l - ,
‘ g l a s- é ‘.‘zij« zijn vooral aan de tuimelaars eigsh^,
maar komen bij/Raadsheeren, Buchar-tfömmelduivën voof in
gorden, hoog geschat, maar zij. moeten zuiver zijn. Is er een puntje ih
merkbaar, dan noemt' men ze z an id o o gen . Is een öog half licht en
half dónker, dan heet dat een: g e b r o k e n o o g ,, maar dat is een
gqbrëjöin- de duif; ook ^eéderlëi oogen, het eene licht^, het andere
donker zijn een gebrek of eene fout bijt de-'duif. .
indeeling onzer' tamme duiven, heerseht veel verschil’; . eenf
vaste regel daarvoor bestaat er niet. Eenige schrijvers .verS'eeien ze in:
JÈénklemigë gekleurde met witte teêkening,, ènv witte met gekleurde
teëkehing. Andere aan eene indeelang; waartoe de
kleuren óf de vedervorming de grondslagen leveren. Al die indeelingen
|p|j| geheel willekeurig, maar ^JmjrÉ^.èdz^kelijk om bij de beschrijving
eenige regelmaat te; voegen. Wij willen ons in dik werk aa®\de eerst-
vermelde 'iimdmè- Wöqen' en de duiven derhalve verdeden in: a) Een-
kleurige en geschubde, b) in. gekleurde' met witte teekening, en c) in
-witte met gekleurde,'tëe^^gfeDe^ eersten nMemfe men ook' wiï véld-,
■ duiven';; de_ beide, laateten kléuMüiyén' ,'tïmar, zoplls! wij gezegd hebben
.béètaat. ;er geen algemeen aangenomene pihdjeëling.,’ • -$f
A. X E N f j ^ g l S G g ^ E N -
i. De blauwe veldduif of veldvlieger ( C o lu m d a d o m ë s t ic a
a g r e s t i s l i v i d a ) . D. B li Feldtaube,~FëïdÏÏüchtér; È Ï Field-Pigeon;
J*'. Pigeon fuyard ou commhh' komt, als. zij onverbasterd is, in
grootte, bouw van lichaam'en kop het me’ésï?‘mêtlde%ilde o f rotsj
duif, overeen, waarvan zij ook onmiddellijk afstamt., Zij moet glad Van
kop èn- poöteh‘"Hjh. ƒ i
'De kleur van het bovenlijf is oyéP^hët algemeen een licht aschblauw
■ met witten benedenrug of‘stuit; dè.'klétiïVaan het onderiijf isf plpayër-
blau^.f(hlrri‘e kleur vaipj^t blauwe .papaver- of heulzaad) ; de kop is
^imtëh^^e hals donkerder, leiblauw,. de laatste bovenaan met blauwachtig
groenen , naar benéden purperen glans (duivenglahs). 'De vleugels
hebben 'twee zwarte banden en .doüker aschgrauwe slagpennen; de
staart is evenèens donker blauwachtig- grijs met een7,26%^25 mm.'
breeden zwarten dwarsband voor de punt; de beide zijveeren hebben
ëeh witten zoom. Het oog is gëéP, rie^énavél zwartachtig of donker
horenkleurig, dè póót • biaüwachtig rood.*-
Fraaie blauwe veld vliegers _’^ijn vrij zeldzaam. Daar zij_gewoonlijk
vrije.^i^lucfö hebben, verbasteren zij te veel door- paring met andere
kleuren en rassen. ?^|por dén liefÉehbeif hebben dan ook alleen^mvCT
blauwe exemplaren waarde. Daar zij weinig voedsel behoeven, kosten
zij weinig; zij zijn derhalve voor de fokkerij van jong-slacktgevögelte
aan te bèvelen; evenwel broeien ’slechts in de eerste jaren goed,
zijn zij drie ofvj'^iér jaat oud, dan worden zij zeer nalatig in het
broeden.
De véld,duif komt in de volgen'de variëteiten voor:
- ' a) De ongestreepte Veldvlieger. ^(§.^|?i- oenwa), door de
Duitschers -geVoóhlijk Öohltaube |>f Hohlflttgel genoemd, ^verschilt van
de voorgaande slechts door het ontbreken der zwarte vleugelbanden;
G E S C H U B D E DUI VEN. -
iets lichter van. Mëu£ dan de geiyone ^ëldvlièger en komt .ze’èr
veel overeen met de kleine Boschduif (C. oenas).
géhamerdè blauwe. riieÉ-ia biet- zwart, dat bijn de vóórgaande
geheel 'o^^m^geheel .o;p de vleugels ontbrak, ovèr de vleugeldekken
- verspreid, zoodat dèëë^q|>a blkiiwén' grónd zwart f^S^pé|%o?’,gèschubd*
’(gehamerd)'. schijnen. - Deze 'variëteit, ||||ime^ var. nigro-squamosa
noemt, verschilt overigens hief^yan^de-gewone ïsoéit y.erd|êh$ ook
geehë^ijz^mérë?kShb^ J.
Blauwe, en andere-eetfÉéurigë met witte iiah'deh^ bf schubben.
Soms vindt ^o^bSifwe yëldvliegers" mèt witte, banden in plaats van
rqodè.>Ook róodé banden komen "voor. Verder ymdi men mog zwarte
en roode vèldvliegers. met witte banden; vooral de roode, die gevederde
-*of ongevederde pooten hebbox ':goed' van tint is.
Evenals de witte banden komen dan ook' witte schubben voor op
blauwen, aschgrauwen, -grijsrooden -en zwarten grond. In somnige
stréken van Duitschland waren zij vroeger onder den'jhaam van „Kar-
pérschubbige” bekend en soms zeer gezocht. ■
2. Zilvervale vELBBUivEN (f dom. agr. argentea) , die in een
fraai zilverwit of zilverblauw voorkomen, komen veel in de omstreken
van Eliberfeld voor. r Zij hebben de grootte van den gewonen véld-
vliegèr, maar zijn slanker en sierlijker ■ vaü -fi^iur ' eb. hbfrdiÉigï/'/Zijl
Hébbenden gladden- kop en onbevederde pooten.
De l^vervale. zijn wel de fraaisten. De hoofdkleur 'is een,'jaddêr
zilverwit met groenen glans aan Méfr hëls ën witten kop; vleugels en
slagpennen, -zl® donkerder; de - vleugelbanden zwart; de staartband
grijsachtig' zwart.
De blauwe licht van kleur met fraaie dièpzWaxtë banden. Als
kleurvarieteiten vindt , men ‘óók. hÖ^ de blauw- en zilverschimmels.