D E V L I E G E N V A N G E R S . (Muioloapae).
Van de zeer taltjjk« familie der vliegenvangers kótnen élecbts drie
pi vier soorten bij ons te lande vopr,. en van deze is slechts de
grauwe vliegenvanger vrij algemeen verspreid. In grootte kómen, zij
met de grasmusschen vrij wel overeen , maar zij onderscheiden zjch
van dezen door'een breeden kop,., rechten, korten en breeden snavel,
met korte punt, 'en. zwak haakvormig gebogen., een breede keel en
stijve baardborstels. Vleugels, en -ftasr®. zjja van middelmatige lengte,"':
de laatste recht«'
AIb kameryogel^M. zij van weinig beteekenis. De grauwe vliegen-:
vanger kan men in dé' kamer vrij laten liegen die hij dän -an
muggen, vliegen enz,-ptjiyer t,_, I - m en ze den vrinjèr pvefhoéden dan
moet men ze bij tijds met vliegen, meelwormen en miereneieren aan
nachtegaalvoer gewennen. Zijr'.zijnechter weekelijk en men doetl'der-
halve beter ze in de vrijheid te laten, waar .zij' door het verdelgen
van veel lastige insecten, vooral vliegen, muggen, steekvliegen enz.,
zeer veel nut doen, vooral pp weiden waar zij het vee van veel lastige
kwelgeesten bevrijden. De bij ons voorkomende soorten zijn:
DE GRAUWE VLI£GENVANGiER (Musotoiipa gri»oU>, bij HaarlemKersen- ‘
pikkertje, in Gelderland Plaatvink, in Groningen Muggensnapper en
in Friesland Grijze vliegenvanger genoemd. Vreemde namen. Graue
Fliegenschnäpper, Duitsch; Gobe-mouches gris, Becfiguegris, Fransch;
Grey Flycatcher, Engchch.
Bovendeden muisvaal, bovenkop zwartachtig gevlekt, vleu-
geldekken . donkergrijsbruin, lichter gezoomd, staart donker-
bruin, elke veer met grijzen i kant, de buitenste witachtig
gezoomd; hals en-horat'vuilwit, dof roodachtig geel gestreept
en vaal grijsbruin overlangs gevlekt, wenkbrauwstreep vuilwit,
snavel zwart met gele kaken, pootjes zwart. Wijfje doffer en
minder scherp geteekend.
Deze soort is in ons land overal verspreid, zelfs in de tuinen midden :
in de groote steden gelegen: Hij is een trekvogel, 'komt in April bij ;
ons eh -giat einde Augustus weer weg. De stem is zacht en lief, de ‘
'loktoon scherp en klinkt als sjiet, lek, tek. Het nest wordt in wilgen- l
koppen, hagen, prieelen, muurgaten, klimplanten enz. op manshoogte
zeer kunstig.uit jhos-en fijne worteltjes,gebouwd ep met haar. wol'^rf«^
veertjes .bekleed« • Het 'jjpjyat van 4 tof s licht-grijsgroer-e, geelachtig
rood en yiojet gevlekte, gestippelde en gestreepte eitjes, die gewoonlijk
■ ia®,hét dikke einde een krans-van vlekken slechts,
een broeüssLip het, begin v ^W a j
’. DE ZWARTGRAUWE VLIEGENVANGER (M. »fcioapiua.) V r e e m d e Na m e n .
Trauer Fliegenschnapper, -Duitsch; Gobe-monehes hok, Fransch;
'Flycatcher, Engclsch; BaliA nera, Itaï. -
Bovendeelen ^zwart; nagm aójitér meer ' vleugels .
bruinzwart,-met eene graote tptterylelir ^Onderdeèlen, keel
■ .borst en buik beneveps voorhooid wit, staart, snavel en^ppótjes
zwart. Het pdjfj« is pStefc Bovendeden bruinachtig aschgrauw,
:,aan -.de onderdeelen vuil wit| de vleugelvlek is; kleiner, het
51 voorhQQfdvvU^ti|te;
V Deze soort, die over geheel1 Europa verspreid is, wordt in ons land1
weinig aangetróflen en dan nog hoofdzakelijk op den trek. In 1884
werd, volgens den heer Albarda een. paar broedende té Ginniken bij
rv^eda vamgenB»en«j_©wr vqgeltj/^p^ui®m^a"hiet zeldzaam,
is, zal het zeker op de grenzen in-.ons land wel veelvuldiger broeden. %
«^sln levenswijze en^rnestbouw komt het met de vóojgaande,";'sooft,
overeen. De eieren zijn -bleek' groenachtig.'
DE HALSBAND VLIEGENVANGER (K u n . coiiart»), V r e e n d e n a m e n . Hals-
band-FIiegenfanger; weiszhalsiger Fliegenschnapper, Duitsch;- 'Glojiie-
mouches A collier, Fransch.
Op de bovendeden zwart met breeden witten halsband, wit«; ■
— voorhoofd, witten ■ spiegel óp de bruine vleugels; onderdeelen
zuiverwil, snavel en pootjes zwart. '
Deze sóórt komt bij ons evéneéhs zelden voor, ofschoon men enkele
exemplaren broedende heeft aangetroffen. In levenswijze komt zij met
de verwante soorten overeen. De eieren zijn matgroen van,' kleur.
Echte woudbewoners, die zeker onder de meest opmerkelijke vogels
mogen gerekend worden. Zij worden gekenmerkt door een gestrekt
lichaam, met een rechten beitelvormigen, aan de bovenzijde scherp-
kantigen, zeer harden snavel; korte en zeer krachtige klim voeten;
middellange vleugels en een staart die uit tien buitengewoon sterke,
harde en veerkrachtige veeren bestaat, die den vogel bij het klauteren
tegen de boomen en het hakken en timmeren van zeer veel.nut is.
Het .gevederte is dicht, en hard en. gewoonlijk zwart, groen of bontgekleurd.
Een zeer zonderling orgaan is de tong. Deze is hoornachtig,
lang en smal, aan weerszijden met korte stijve stekels bezet, en zit
aan een lang, recht .en rond tongbeen, dat in eene buitengewoon
veerkrachtige schede steekt, die ingetrokken zijnde, als een spiraal in
den kop ligt en waardoor de tong plotseling en zeer verre uit den
snavel kan worden' uitgestoken; het tongbeen wordt door twee kleine
klieren voortdurend met een kleverig slijm bedekt, waaraan de insecten,
larven en eieren, waarmede de specht zich hoofdzaikelij'k voédt,
bRjvta' kleven.
Als kamervogels komen de- spechten weinig in aanmerking; zjj
blijven gewoonlijk niet lang in . leven en -iiel .groot brengen van de
j° ngen. vraagt veel geduld en handigheid, Slechts de .middelste bonte
ep de kleine ibonte specht kunnen 'voor de 'liefhebbers van' eenige
beteekenifl 'zijafr-cw
.DE MIDDELSTE BONTE SPECHT (Pioua. medina). V r e e m d e n a m e n ,
Mittlete Buntspecht, Duitsch; Epeiche mpyen, Fransch;, Middle
spotted Wocdpecker, Engslseh; Picchio medio, l/itoT'; 1
In ons .land geen aljjemerai w K M j l» naat ^et
1 1 « waargenomen.
Hij is op de bovendeelen 7v art” , op\d^gdemeéleriidof geel-
' • 'ï aclitje , l i c fB 3K ^ ^ M j j ^ u icopssóhi terendwangen1
en ialszijden yfi® de laatsten met eene
zwarte vlek gesier<i 1 van 4?^
esg®,dlWartp streep, schouders witte vlek;,
vleugeldekken zufait (^ W e k f jS é f e |p i «wart, vqoipsuv
, 'i m lw f e p sóheeve, witte dwapbtaidi ; * ; .
hoekige tdfvattsviekken, staart 'tjee*® wlt en
gevlekt,
loodkleurig, n o g ^ h m E m lk w ^ iy
, Met in sec ten, meelwormen en rauwgehakt vleesch kan men dezen
tvÓg^enA.Qkiden z e e r^ Ë t .i^'le en -Houden, De,kog^ S i
groot zijn en een stuk boomstam met nestholte bezitten. f,
DE KLEINE BONTE SPECHT (Elous mtae*) Plaat X X IV , -^VQgel,i43.
Vreemde namen. Kleine Buutspecht, Duitsch; Eetit Epeiche, Fransch;
Lesser spotted Woodpecher, Engtlsch; Picchio p ic c o lo , Hal.
Bóvèndlselen zwart,, schouders en benedenrug evenwel wit,
met zwarte dwarsbanden; bovenstaart en halve stuit zwart,
y '"4 oQ Ö è i^ ta s ó » S ó t i t ig Wit, bovenkop karmijnrood, terzijde door
eene zwarte streep begrensd-, die l i i den nek eene driehoekige
als eene smalle streep aan den achterhals naar
beneden. • loopt; ■ pndendeejen'. wit met. bruinachtige tint, zijden
1 "j\ van d # 5ffim«^^o©V8ite dcb^chtstrepen, onderlijf hartvormig
I fV ' gAH eïtSy efiMfau'fstréep wifachtig,, wangen zuiger wit, éene
ï ' . , .zjvartê baardstreep vaiy,-«den 'sW r^ 'ito t a«n het oor, die eene
jf 4f«dA o ? lr fg e ' vlek yormt; vleugel« zyrart met 5— 6 schuine witte
dwarsbanden, middelste slaartveeren zwart, de buitenste wit
gevlekt. Snam |^m |o .ten.
Deze broedende B p f eÖ « % a b a n d , Gelderland en
-«Ontogen aangettoffenH'jlle kameryogel ,behandela men haar als
ybóffaande,;
D ^ 'E X ^ L A U W I
I E ' jR E :
' Beter dan de spechten eigenen de klauwieren, althans eenige soorten, j
zich tot kamer- of volièrevogels, zoowel om H fraai gevederte, als j
de gemakkelijkheid! waarmede zij het gezang en den loktoon van
andere vogels nabootsen. Men moet evenwel zorg dragen ze niet met
kleinere of zwakke vogels samen te brengen , want het zijn, hoe klem
van■ lichaam."ook, sterke, onversaagde en roofzuchtige vogels, die>m
veel opzichten den roofvogels verwant zijn en den overgang
gliMcte 1
Het zijn, zooals wij gezegd hebben, sterk gebouwde vogels, met
grooten, ronden kop, rechten, hoog®, aan de zijden saamgcdrukten I
snavel, die aan deï»bovenkant eene tand en eene spitse punt, als ; g j
de roofvogels heelt, 'terwijl de basis met stijve borstels omgeven is. j
De vleugels zijn kort en afgerond, de derde óf vierde slagpen is de
langste, de staart'is lang, wigvormig en bestaat uit twaalf veeren; de
poolen .zijn sterk en piet scherpe nagels gewapend. Het gevederte is
los en 7°,oht en fraai gekleund. Hun eigenlijk vaderland is de. Oude
Wereld, benevens Noord-Amerika. Zij houden zich in tuinen, heggen
en. bosschen op en voeden zich met g ro o te 'kerfdieren, de grootste
soorten ook metr’veldmui*® Hoe n u t% 4 i A a « d o o r | g k maken, I toch kan dit nut niet ppwegen tegen dfe schade d.ip.zij aanrichten door
het dooden van klein» vbgelB en nestjongen; zpodat ^em4 ef meeste
soorten tot de schadelijke vogels kan rekenen. Zij hebben de zonderlinge
gewoonte om’ de gevangen b nM ^ o h e rp e d o o r n e n spiesen I
of tusschen takken l i te, kJsmmen, ten ^nde.die later te vertltadmk
Met meelwormen, insecten, . vleesch enz. kan men^efitó||
.soorten goed-iö de gevangensolmp in- ’t leven hciid^h jjhoewel «ldep
langer dan een paar jaar. Zij leeren zeer aardig het gezang van andêïer'
vogels nabootsen ,bn 'geven hierdoor ® 'door hunneim^Wbedd veel
genoegen. 1
De bij; pns voorkomende soorten*
DÉ KLAPEKSTER (Lanius •xónbltör). Paat XXV. — i l^ogel Heet
-ook nog:’ Wachter, Blauwe Klauwier, Negendooder, Waldheer, Tuinekster,
Vinkenbijter; in. Groningen Grauwe Doomidraaier, Blauwe t ^ r .;
valk, kleine Ipjjs'^iütEMDE NAMENai Gij)«e(l'^ütg®p Neuntödfer(
Me^grifeche g r^ . Sb^Ske-; Engslseh, Averla
grossa, Verlai grossa', /faf- /'•!,
, De klapekster i^ ^ ^ ^ ^w feM pE u rób e es ch ef sóórten en komt met
, maar zij' Is ’Jicpaam. Over geheel
Bó föpa verspreid hei geus
^ I g e n é ^ t l i f f l ó g e h ^ ^ oningen, Gelderlandieii Noord-Braband als
broedvogel, in de andere provinciën in het najaar als zwerfvogel voor.
Eenige exemplaren brengen den winter hier door, de meeste trekken
f% e fiw d wnv .4i8 fvérto^ ^ M ^ K p > laag h o u tg ew ^ tumojs® velden
en akkers, in de tuinen zoowel op hooge als lage gronden, maar niet
' in fpperaSacMi^stastow,1
't ïst moedige, sterke eip^^^pjVogel(, d i e v o g e l s , zelfs
. aVdw* j vb.ivmi a i Meine roofvogels, welke opjjzftttc^Wed
kom en, aanvalt en veijaagt. Gewoonlijk zit hij op den hoogsten tak
van een hooge« struik en slaat bauwReurlg-alles gade. Den
landman en vreedzame« wandelaar laat hij rustig voorbij gaan, maar
H f het naderen jager of «dn grooten-roofvogel, laat hij een
U n ij/ 'gMohreónw BSoieff ■ ‘ wkaidOór -bO ‘ de, ’andere vogels waarschuwt.
Aan deze eigenschap ontleent de v c ^ ^ » ! ,s‘a^ “ wachter, die
hem. in ons land en oök in ^ jd^ eb lan d gegeven WM$fi
Zijn voedsel 'bestaat uit groote^ kevers',’ sprinkhanen; veenmoUen,
krekels, hagedissen en jong e . e n kleme vogels.’ Bü.j.valt'.zelfe lijsters en
b a k s e n «aan e n ^ ^ ^ W è i s t o l b o o s a a r d ^ e vernieler van dé
nesten van kleine zangvogels, waaruit hij - de' eieren en'jongen rooft.
Deze moordlust heelt den vogel verschillende namen doen toekennen,
die alle zijne wreedheid verkondigen. D e Duitsche volksnamen van
Wurger, Würgvogel, Worgengel, Metzger, Abdecker, NeunUklter; de
Hollanclsche namen van Negendooder, Vinkenbijter; de Fransche van
Boucher, P ie cruelle verkondigen zijn kwaden naam genoegzaam.
H e t nest wordt op de takken van middelmatig hooge boomen, in
doornstruiken uit dorre stengels, halmen en mos gebouwd én met haar
en wol bekleed. H e t bevat 5 — 7 grijswitte o f groenwitte eieren , die
groenachtig bruin en aschgrauw gevlekt en-'gestippeld zijn en in 15