DE GOUDVINK (Pyrriraia vuigarte). P la a t X X V I . — V o g e l 158.;'
Vreemds namen. Dompfaff, Duitsch : Bouvreuil, Fransch ; B u llfm c h ,
■Eng.,' D om h e r r e , Zwcedsch : Monachino, Borgognone, liai.
Een fraaie en allerliefste vogel is de Goudvink zeker, maar-,dok
niet minder grillig en nukkig. Doch veroordeelen wij hem niet, zijne
grilligheid komt alleen voort uit de kracht der gewoonte. Een geleerde -
goudvink toch weigert halstarrig zijn deuntje te fluiten, als men hem ■
niet met zijn gewonen naam toespreekt, niet eene kleeding draagt,
die hij kent, zich in eene andere omgeving bevindt, dan waaraan\hijÂ
gewoon is. Maar deze halstarrigheid is den vogel niet euvél te nemen.
Jong uit het nest genomen-, werd hij door een vogelkooper of vogel?,
opvoeder van beroep groot gebracht en deze leerde hem zijne liedjes '
fluiten. Door hem vriendelijk toe te spreken, bij zijn naam te noemèn,
hem steeds op dezelfde wijze te naderen gewende hij den vögel aan
zich en . floot hem toen de te leeren melodiën voor. De goudvink
floot ten slotte slechts dan, als zijn leermeester hem op de bekende
wijze toesprak, aanmoedigde of.naderde. In andere handen overgegaan,
gevoelde het diertje zich vreemd en weigerde té zingen. Is de nieuwe
eigenaar een verstandig liefhebber, weet hij den vogel aan -zich? te
hechten, dan zal hij ook voor dezen meester zingen en fluiten.
Onze- Goudvink is, zooals uit voorgaande blijkt, 7
vogeL Jong opgevoed leert hij zeer fraai een of meer melodiënfluïten,
die hem gedurende langen tijd zgn voorgefloteh en die hij dan heeft
mgestudeerd. In den regel houden'zich lieden uit den kleinen burger-.
stand in Duitschland en vooral in Thuringen, zich daarmede bezig,
zooals b.y. schoen- en kleermakers, lieden die steeds in huis ^ijn “en
een zittend ambacht uitoefenen. Een goed geleerde goudvink, -.die
zuiver a i vlotweg twee en soms drie mélodjën fluit, is een'zêerkost-1
bare vogel en wordt met 30 à' 40 gulden betaald.
De wildzang van dezen vogel k van'zeer weinig beteekems, ofschoon
het niet te ontkennen is, dat er een' zeer lieve,-harmonische en weemoedige
toon in ligt. Slechts doof leeren en oefening verkrijgt zijnl
stem dien omvang en die buiging die hemrtóf éëïr-der aahgenaamste l
zangers maken. Niet alleen de mannetjes, ook de wijfjes leeren fluiten, I
hoewel deze laatste minder getrokken worden, wegens hun onaanzien-1
lijker gewaad. Want de goudvink is bovendien, eenzëer fraaie-vogel. I
Bovenkop, voorhoofd en een kring om rien snavel zijn-diep-1
zwart met blauwen gloed, keel, wangen en oröèrlijf fraai en I
diep vèrmiljoenrood, beneden achterlijf wit, rug en schouders]
tot aan den witten stuit blauwachtig aschgrauw, vleugelslag-1
pennen zwart, met twee lichtgrijze, dwarsbanden, staart ;yiqlèt~|
zwart, snavel zwart, poot zwartbruin,oog donkerbruin. -
. Het wijfje is wel op dezelfde wijze geteekend, maar de.
kleuren zijn geheel verschillend en minder fraai Mlfcrüg
bruinachtig grijs, de nek aschgrauw en op -de onderdeden I
slechts roodachtig grijs.
De Goudvink bewoont geheel Europa, van af het midden vanl
Zweden tot aan Zuid-Frankrijk en Opper-Italie, evenwel is er een
tamelijk verschil in grootte en in kleur waar te nemen. Die. uit het I
Noorden , uit Rusland en Thuringen en- ook die welke in ons land I
voorkomen zijn veel grooter dan de voorwerpen dié uit Frankrijk komen,
ofschoon bij ons ook de kleinere soort wordt aangetroffen. In . ons
land wordt de Goudvink alleen in de provincie Gelderland, en naar I
ik meen ook in Brabant en Limburg aangetroffen en in die streken I
broeit hij ook,. Hij bewoont vooral bet bosch, dat in de nabijheid I
van weiden en akkers gelegen is, zwerft van October af in zwermen I
van 30 stuks rond en die uit het Noorden brengen oók wel den I
winter als * trekvogel ®ij Het- nest^w,W^S^^^^^p,\l'p'pf
I verborgen, dicht bij den stam vankeetr boom, vrij 'slordig,-uit taïkjes^
I worteltjes enz. gebouwd' en /Iflauvi^^èjerenS
die roodachtig grija of bruin o f en sgislif^pè^ï' zijn
ar aan het dikke einde een krans vau vlekken hebben. Zij worden in
14 dagen, door ||||| wijfje uitgebroed, dat gedurende dien lijd door
het mannetje van voedsel/
[telkens een broedsel -gemaa-kt. ’. He^ vóedsel. bekaat^m&ëzi^&'ajïi^i
gewaszaden , prikruidzaden, groene..knoppen enz. ‘De jörigèn worden
met zaad, groen en 'opk mey^ih^a^,''gfddt ;gebrap^h‘-^“
[ -Pp Goudvink broedt .ook in de gevangenschap. Ik geloof wel d e 1
[eerste geweest té zijn, bij wien deze v o g^ lin dé volière gebroed en
gelukkig twee broedsels guoöt gebracht - hebben. Later heeft men het
I zelfde' resultaat "meermalen in Duitsdhland gehad. In dfe Gefiederie ]
Wélt en ook1 dn Onze^ gevederde_ VHendé'n, ^deelde',-1 ik over dit goed
[geslaagd broeden he| volgende’ m^de’: '
I- „Eenige maanden gelëd^^Êopit4i^^^^rot^gelhandelaaf|e^^E
paren pas gevangen' goudvinken. Ik sfeehielê er een paar voor mij
zelven l|| liet dit in mijne vogelkamer v l i e g e n « e n e r geheele
verzameling vkjem^ Tradhtvinken. De goudvinken verdro'eg,en zich mét
Ideze zeer goed en^ar^^fp^Mra/ vrij tam én, ydr.ttohwelijk. •'
Zöowat half Mei- bespeurde ïk dat het wiffjé bx@êè|tfstag. was en <3
Itelkens 'irr-éen diéM begroeid boompje vloog. Tot een eigenlijk broeien
kwam het hier- tóch .niet, ofschoon ik later in een gevlochten kor-fje in
bedoeldp^^^jp^drie
-=Fenigen tijd ktêr^^öhf/ik een' dor dennebpempje im-d'e vogelkamer. i
Nauwelijks had het wijfje dit bespeurd of het vloëg er op af, biak de
[ dorre takjes af en maald®-m-Ieen,
meter yan. .
pj^^/mer^gaveyezelén - was3 ekleM ^ ^ ^ j^ B ^ ^ i^ f^ |T O - lS |
| blijdschap in het nest een ei dat weldra door drié andere gevolgd
wad. Het i i is ^biauWacHtig -groten, tamelijk* rond, iels gro’otir dan_
dat-van een kanarievogel, aan het stompe einde fffêh^en krans van
violetbruine . vlèkjes;?pmg^^^^[M^ijfje jj^aèiéïe zeer ijverig èn" zat _
Igao vast, dat het ||e|pfhef nest ^ ^ ^ ^ t e fe a n n é a ik
te zien; Het werd al- dien tijd door het mannetje
_Na zestien dagen kwam« het eerste jong^mt en de twee volgende
dagen telkens nog een. In dé -eerste dagen werden dë jongen door
het wijfje bedekt en slechts door het mannetje gevoed; na eenige
dagen echter- hielp ook het ^wijfje in hét vöed|fên^ ..- A
7 De. jongen verlieten het nest tóen zij; vijïtiem-dagen'hud waren en
werden nog geruimen tijd met- fal>Ie zorg door het mannetje van
voedsel xöorzien. [
Het wijfje zag weldra naar eene .nieuwe neslgelegenheid uit en koos
een- van die kleine' h||p|| kooitjes waarin meWdj, kanarievogels" ver-
Lzendt en' die ,mem-gewbdnlijk/'Hhrzd^Vdoitjës ppenitt‘'^/één/teehen
korfje, dat zich m dit kooitje ’--bevond, werd een tweedè*. broeds
-begonnen, andermaal yan yief 'eieren, yrqj welke wederom'■ drie joegen
uitkwamen. Deze werden lot- ïppe“ verrassing hief?|jlèènv doorSféV'
ouden maar ook. door de jófr$ëh'7uitjhet eerste nest gevoed. Den 156»
Juli verliet dit tweede broedsel bet nest.
De ouden voederen met hard 'geköokt ei vermengd met oudbakken,
in water geweekt én sterk uitgeperst wittebrood, mei - miereneieren,
verschillende zaderijen, als gierst, kanarie* en hennipzaad en’ vbófal .
de onrijpe zaadknoppen van hét gewone muurkruid. (Sllsena media)
Op dit laatste waren. zij vzoo verzot, dat zijl het mij-'üit de, hand
haalden.
Deze zes':jdhgén|M^allen uitstekend opgegroeid, er bevonden zich I
drie mannen onder. Later zijn er echter twee van gestorven. •
In, eene 'ruime .kooi kaü men evenéens ,op goedé broedgevolgen
rekenen,'wanneer menéeh Harzer-kpoitje metingehangeh'nestje in de
kooip^'^^e^|(|t;i verderen bóit'W^pïê het nest dunne takjes, worteltjes
en vezeltjes -geeft/ De oude voederen zeer ijverig en wanneer men
geen miereneieren mocht hebben, kan men ook volstaan mét: bard-
-gel&Ddkt eif^êÉ geweekt wittebrood dooreen te mengen.
Ofschoon veèl? moeil^her 'dan de kweeking uit goudvinken onderling,
gelukt die/.ndl goudvinken en kanarievogels ook. Voor daarmede
,d eprbef*1 nemen, zullen.-"wij eenige practischen wenken
beste, geyepl’^^pikff', Hei? hun, zooals het veel andere gelukt i s , ;
dan ‘buiiïen' zij zich de gegevene moeite niet beklagen, want onder de !
■ goudvinken-bastaarden treft men soms buitengewoon fraai geteekende
vogels aan, die zeer goed leeren zingen én soms voor zeer hooge
prijzen verkocht worden.
Men kan goudvinken-bastaarden kweeken óf uit een man goudvink j
met een pop kanarie, 'of uit eene pop goudvink "M^Ueen man kanarie.
Alvbrens »echter tot, de kweeking over. te-gaan, moet men de vogels
aan elkanders ‘bijzijn gewennen. Mem. jkfëst daarvoor eene kooi die :
-een getralied middenschot in twee gedèefteh
•in elk waarvan men éen vogel zét. 'Dëzé kooi dient, later ook rtot'
Wanneer men nu bemerkt dat de vogels paarlustig zijn brengt men
-zë bij,een. In elk gedeelte van de Jkobi hangt men twee nëstkoffjes.. '
Wanneer broeding doet met eëh.-tnan goudvink ;en eene
kanarie-mbef men er wilf zorgen om, zöpdra ér eieren.zijn,
den man telkënj-^des avonds van dJ p l^ ^ ^ ^ÉBhderen. door het
midd’emséhot in de kooi" te steken. IVÈen moet ian t é ^ ^ ’s-inofgens
het geltegdpV-ei wegnemen eer de man weer bij de pop komt; doet
mienf^SI niet, dan,, stelt 'men zich aan het gevaar blpof slat .de goudvink
§ti ■ êierelv ©plig-1 W'lnnpiér ;mehör'eéö^mah' kanarie met eene'pop ■
goudvink doet paren, deze voorzorgmaatregelen minder noodzakelijk.
Of het wel noodig is de pop te verwen, zooals Schlag in het
door hem’ aangehaalde geval mededeelt,- betwijfelen wij zeer. Wanneer
gehikt en er jongen zijn, moet bpfe; voorzichtigheids-
halve, den man verwijderen :of gedurende de eerste dagen goed toe-
zièn -ion aen -ook kwaad doet. .
Het voeder voor de jongen is hetzelfde als dat wat men ypor.de
jonge- 'kanarievogels geeft, n.1. hardgekookt e iTmét geweekt a i uitge-
knepen wittebröod. ’t Is zeer aan te bevelen ^fe^feg^lroogde of
mengen. Dekjongen ztillen er slechts te
BM ^ ^M /-grPeiefi.
A f Men treft, onder ^de'ze bastaarden soms zeer fraaie yogèls., van hoogen
, prijs aaii.. Zij leeren bovendien schoon zingen, hetzij men ze in den
leer -’doet/bij; een goeden 'kanarievogel, hetzij men ze voorfluit.”
DE APPELVINK (Coooothraustes vulgaris). Plaat XXVI. — Vogel 159.
fetoKAALNAMEM. Kersebieter, Dikbek. Vreemde namen. Kirschkern-
beisser,- Euiisch; Gros-bec vulgaire; : Fransch; Grosbeak, Hawfinch,
Enge Is ch; SténknS,ck, Zweedsch; Frosone, Tial.
1 De'; Appelvink' is een zware gedrongen^ vogel met zeer dikken en
•breeden bek, schop vormig verbreede slagpennen en zeer korten staart,
aan ©fltkè eigenaardigheid men hem onmiddelijk erkent. st Is een
fraaie vogel, 'die evenwel'geene bijzondere eigenschappen heeft die hem
als kamervogel aanbevelenswaardig maken. Wel wordt hij zeer tam en
is. ook „in eene groote 'Volière tegenover vogels van zijne grootte verdraagzaam
, maar hij schreeuwt voortdurend en maakt de kooi zeer
Vtiih Warmte verdraagt hij slecht en hij is zeer aan toevallen of
beroerten onderhevig. Ik heb verscheidene dezer vogels gehad, maar
allen zijn na betrekkelijk korten tijd aa n - ne beroerte gestorven. Het
best -houdt men hém in eene buitenvolière in leven.
Voorhoofd, bovenkop en wangen zijn geelbruin, teugel, een
. smalle voorhoofdstreep en breede keeivlek zwart, aebterkop,
nek en hals aschgrauw, bovenrng en schouders kastanjebruin,
benedenrug lichterbruin, stuit geelbruin; aan de onderdeden,
borst en bu&lddf roodbruin, zijden witachtig grijs, onderlijf en
- onderstaart auiverwit; slagpennen zwartbruin, met blauwen
sta al gloed, bovenste vleugeldekken donkerbruin, middelste wit,
voorste .zwart, achterste geelbruin; staart zwart, middelste veer en
daarvan aschgrauw, aan de buitenzijde geelbruin gezoomd, allen
: ' ;jfré^'':%èèd|f,;;wittè spitsen. Snavel des zomers blauwgrijs, in den
herfst rosgeel, altijd met zwarte spits, poot dofbruin, oog geel-
rood.
?&^\:|SeLrwijffe vertoont ongeveer dezelfde kleuren, maar in .eej
doffer tinten.
Appelvink geheel Europa van af Zweden tot aan ht:
zuiden en ook N.W. Afrika en Azië bewoont, komt hq in ons land
hoofdzakelijk in Gelderland en dan ook in N.-Brabant
en Limburg enr misschien nu en dan in N.-Holland, in de omstreken
van Haarlem. Hij houdt zich vooral in dicht begroeide en hooge
boomen pjr en Voedt zich met zadoi, steenvruchten — vooral kersen—
lijsterbessen enz., waarvan hij evenwel alleen de pitten eet
-;Het -nest wordt ïn. joncre boomen, boschages op manshoogte uit
'takjes, worteltjes, mos enz. b a a d en bevat in Mei 3 of 4 bleekgroenej
aschgrauw erf donkerbruin gespikkelde, gevlekte en geaderde
eieren, die dom: het wijfje in 14 dagen worden nitgebroeid.
; . Het gezang is van weinig beteekenis, de loktoon luid als „tsrks” .
® g :Appdvink is listig a i sluw en laat ach niet Kcht vangen. Jonge
. vogels kan men met geweekt broed en nuerenaooi groot brengen.
voedt men m a hennipzaad, haver, raap- en lijnzaad ,
lijsterbessen, groen en tusschoibeidai ook met een weinig dialijk
voedsel. Hq kan in erwten velden, kersenboomgaarden en door fiei
verslinden van de jonge knoppen der boomoi veel schade veroorzaken,
als hij talrijk voorkomt. In ons land is hij betrekkelijk zeldzaam en
richt dos niet zooveel schade aan, dat men hem zon moeten va volgen.
' ÖE KRUISBEK (Doxïa carvüxwfcra) of Dennenpapegsai. VREEMDE x a :?n
K reuzschnabel, Duitsch; Bec-croisé, Fransch; Schéld-Apple. Engelse à ;
Stöire, Korschnable, Zweedsch.
Van den Kruisbek komen in Europa drie som ten voor, nJ. de
GROOTE KRUISBEK of DENNENPAPEGAAI (i*oxï» p yty o p s ita co s); Kieiem
Kreuzschnabel, Duilsch; Bec-croisé paroquet, Frj':sch; Parrot.Goss-
UVLr E*gelsch; de GEWONE KRUISBEK ( D a x i * c a m a t r « ) ; FichtenKienz-
schnabel, Duiisch; Beoaoisé des pins, Frameh; Common Crossbill,
Engelsch en de WITBANDIGE KRUISBEK b ïfte c ia u ) ; Binden Rrenx-
schnabel, Duilsch; Bec-crtnsé bistasdé, Frcmsch; Two-barred Crossbill,
Engelsch. De meest bekende is wel de E*xim a m r a f r e .
Deze, de gewone kruisbek, is aan kop, nek en onderlijf
levendig rood, de wangen zijn gnjsbrnm, de veeree van den
benedenbuik witachtig grijs, de slagpennen, stuurveooa en de
bovenste dekveeren hiervan zijn grijsachtig zwart, roodgrijs