
6'
fpreekt ook van zeer aartige neften, welken zy van fyne takjes
enz. ’t faamenftellen, en die zy aan- de hoogfte en uiterfte einden
der boomtakken, zekerlyk ter beveiliginge hunner jóngen-, afhangend
vaft maaken. Dit komt overeen met de befchryving en,afbeelding
, welke S e ba ( e ) van zulk een neft geeft, en ’t geen
in 3e Vorftelyk Mufeum te zien is. Zy leggen , volgens de
meefte Schryvers, maar twee Eijeren, die gefpikkeld, byna de
grootte van Duiven-eijeren hebben, en, beurtelings, door het
Mannetje en Wyfje, gebroeid worden. Gemelde L a b a t zegt,
dat in het Jaar 1 707. te Parys by de Weduwe van den Heer
A u g e r , Gouverneur van St. Domingo, twee Papegaaijen ver-
fcheide'reizen jongen teelden, doch dat zy niet in ’t leven bleeven»
zekerlyk door gebrek aan ’t benodigd voedzel voor zulke jonge
Vogels. Dikwils is my hier te lande een klein doch wit eitje»
door- een Papegaai jaarlyks in deszelfs kooy- gelegd-, voor geko
men.
De Papegaayen kunnen zeer oud worden; ik ken ’er een, welken
men zeker weet dat naby de honderd jaar by eene Famillia
geleeft heeft. Dit niet.tégenftaande zyn zy heel zeer aan de vallende
ziekte onderhevig, voornaamelyk, de zogenaamde Loeries.
Het befte hulpmiddel hier tegen is hun brood, zeer natgemaakt,
met eene goede quantiteit geftampt Hemrip*zaad' te vermengen.-
De Ooft-Indifche.Loeries vereiftchen doorgaans natter voedzel, dan
de Amerikaanfche Papegaayen. Het is ook zonderling van deeze
Vogelen, dat het zaad der Katoen-boom hun dronken maakt, en
dat der wilde Saffraan, ?’t geen een fterk Purgeermiddel voor den
Menfch is , door hun zonder fchaade gebruikt word ,(ƒ)• -
Het is aanmerkelyk ’t geen Pistorius ( g ) verhaalt, en waar
uit
( e ) T b e fitiru s V o l. I . fa g . 104-. Tab. 68-. F ig . J'. _
(ƒ _) Houttuin N a t . H iJ l. of uitvoerige Bëichryving der Dieren, Planten en
Mkreraalen, volgens hét famënftel van den Heer L inn-eus, I D e e l I V Stuk fa g .
233. Am fi. 1762. 8°. , .....
Cg) Befchryving van de Colonie-van Surinatnen, Pag. 68. Am ft. 1763-. 4°-'
uit fchynt te blyken, dat de Papegaayen, hoewel ,zy in Surinamen
voortteelen, ook Trek-vogels, zyn. ,, In de maanden Auguftus
„ en September van de Jaaren 1750. en 1751. (zegt hy,) wan-
„ neer de Koffy-Oogft invalt, zag men in Surinamen een on-
„ noemlyk groot getal van Papegaayen van allerley foort, die met
geheele trouppen op. de Kofïy vielen, de roode baft van de-
„ zelven afpluckten en tot. hun voedzel namen, terwyl zy de
„ Boonen op den grond verftrooiden. In ’t Jaar 1760. terzelve
„ tyd, zag men wederom diergelyke Zwermen van Papegaayen,
„ die zich over de geheele Kuft verfpreidenen veele fchaade en
„ verwoefting aanrechten, zonder dat men heeft kunnen ontdek-
„ ken, van waar die Dieren in zo groote meenigte kwaamen” .
Dezelfde Schryver. en anderen zeggen nok, dat in de Neusgaten
en in eene buil op het Hoofd der Jonge Papegaayen een kort
en dik Wormpje groeid, dat na weinig, tyds afvalt, waiineer zich
de. plaats daar het gezeeten heeft wederom lluit (£) .
De manier om deze Vogels te vangen is verfchillende. Die
men verkieft in het leven te behouden, om te leeren praaten,
worden zeer jong uit de Neften gehaald, , volgens Pistorixjs, in
Auguftus. L'.
De
( i ) Zekerlyk moet dit veroorzaakt worden door het een of ander Infeét, tot de
Vlieg- of Wefp-foorten behoorende, welke die plaatfen verkiezen om hunne Eijeren
daar, ter uitbroeijing,, in te leggen; even als by de Rendieren enz- gefchied.
Deeze bedenking brengt my de gevleugelde Luis te binnen , zo als de Heer
Slabber die noemt en-befchryfe, in de Verhandelingen van de Hollandfchè Maat-
fchappye der Weetenfchappen, X . D e e ls , 11. S tu k fa g . 413. Op het eerfte gezigt
der afbeeldinge, verwonderde ik my reeds over de benoeming van Luis, zonder my
de befchryving te erinneren, welke reeds de beroemde Heer de Re aütvtdr daar,
van, onder den naam van Vlieg, gegeeven had. Befchouw ik de gedaante van dit
Dier, de Vleugels,voornaamelyk den langen Zuiger, die aan het einde met een om-
geilagen rand. plat, is: doorlees,ik de befchryvingen van de,Heeren .de ReaV i4ur
en Slabber; ik vind meer Vlieg, dan Luis, die zyne Eijeren en jongen den Zwaluw
toebetrouwd. Ik lees ook met den Heer Slabber, by den Heer Reaumur Tom.
I V . Mem. 3. dat hy de neften der Zwaluwen vol vlooijen vond en met wormen
van vlooijen, of de vlooijen in haar eerfte gedaante: mogelyk-zullen deeze de
Zwaaluw-vlooijen zyn.