
12
Ion. Deeze vyfvingerige van Bengaalen, en de een of twee foor-
ten der Ceylonfche tengere vyfvingerige van S e b a , die de
Heer d e B u f f o n de Loris noemt, en maar een foort meent
te zyn, en welk laatfte wy noch voor- noch tegenfpreeken (« ) .
Den 25. der Maand Juny, van hetjaar 1768. wierd dit zonderlinge
Schepfel, onder. de benoeming van Luiaard, van Bengalen
, door de zorge van den W el E delen G estrengen Heer
D irecteur VERNE T, voor de Diergaarde van Zyne Doorluch-
tigfte Hoogheid, overgezonden. De zeldzaamheid van dit Dier,
gevoegd by myne nieuwsgierigheid, om het van naby waar te nee-
men, deed my, in weerwille van de onaangenaame reuk, befluiten,
het zelve onder myn eigen opzigt , en zelfs in myn Kamer by
my te necmen; en dit heeft my in Haat gefield met alle zeker-
heihet volgende daar van te kunnen mededeelen.
Den geheelen dag fliep hy tot aan het vallen van den avond, en,
in den Zomer hier zynde, wierd hy niet eerder wakker dan om
half negen uuren. In eene langwerpige vierkante Kooy zittende,
rondsom met yzere traliën bezet, fliep hy altoos op zyn achterfle,
digt voor de traliën zittende, het hoofd voor over tusfchen de
voor - pooten tegen den buik geboogen. In dien zittenden ftand
hield hy zich, flaapende, altoos met'de twee achter klaauwen, en
dikwils met nog een der voorklaauwen, aan de traliën zeer fterk
vafl. Deeze zeldzaame eigenfchap doet my vafl Hellen, dat dit
Dier gewoonlyk op de Boomen flaapt, en zich aan de by hem
zynde tak of takjes vafl houdt.
Wak-
(n) Deeze befchryvmg byna gereed zynde, komt my de Wel Edele Gestrenge
Heer de Jong bezoeken, welke geduurende den tyd van twee en dertig Jaaren in
yerfcheide gewigtige bedieningen op Ceylon en Malabaar geweeft is. Deeze verzekert
my, deeze kleine diertjes, de vyfvingerige tengere Luiaards van Seba, de Loeris
van den Heer de Büffon , verfcheide maaien gezien te hebben-, daar by voegende:
„ Dat bet by uitdek luie en traage dieren zyn; dat zy geheel den dag flaapen, en,
" fchoon gejaagd wordende, niet raflcher voortgaan, maar traaglyk poot voor poot
oplichten en in Ceylon alom onder de benoeming van Luiaard bekend zyn”. Doch
de andere foort van Seba, de tweevingerige, was hem niet bekend.
Wakker zynde, was zyne-beweeging ongemeen traag, van het
begin, tot het einde, altyd het zelfde.; Van tralie tot tralie op de
achter voeten voort en voort kruipende, vatte hy de traliën om
hoog met de voorpooten, en liet nooit geene tralie los, voor en
al eer een der voorvoeten weer langzaam , eene andere tralie
zeer vafl had aangegreepen. Op den vlakken bodem door de
Kooy kruipende, had hy even dezelfde langzaame beweeging,
poot voor poot opligtende, als een Dier dat lam is ; in die beweeging
verhief hy zyn lichaam flegts zeer weinig van den grond,
kruipende, meefl al maar voort, zo dat de buik, meeflen tyds,
geen vingerbreed van den grond was. Werdt hy gejaagd, met een
ftokje door de traliën te ftceken en hem aan te ftooten , dit
mocht weinig baaten; dwong men hem hier mede te flerk, dan
beet hy in den flok, en dit was alle zyne verweering.
De avondftond gevallen,zynde, wierd hy langzaam wakker,
als een menfeh , die in zyn nachtrufl gefloord wordt, na dat hy
in langen tyd niet geflaapen heeft. Eeten was dan zyn eerfle werk ;
want hier toe was by dag zyn flaaptyd te koflelyk; dit, naar
zyn doen, nog al vry fchielyk veracht. hebbende, ontlatte hy
zich van zyne verteerde Tollen van den vorigen avondraaaltyd,
De Urin was van eenen fterken, doordringenden cu onaangenaamen
reuk. De afgang als kleine fchaapekeutds. r
Zyn gewoone voedfel was, volgens opgave van den Kapitein
van het Schip die hem had mede gebragt, niet anders dan zeer
droog gekookte Ry ft, en volgens zyn zeggen, dronk hy nooit.
My verzekert houdende dat deeze Dieren oqk andere voedfels,
wanneer men hun die voorleide, zouden neemen, wilde ik daar
van eene proef neemen. Ik gaf hem ten dien einde een tak met
bladen van een Lindeboom; doch hy verwierp dien, de Fruiten,
gelyk Peeren en Kersfen , waren beter van zyn.gading; van da
laatften liet hy, meeflen tyds, den kern of fteen liggen, en deeze
verkoos hy verre boven Aalbesfen. Droog Brood en Befchuit at
hy gretig; doch, als men het in water natmaakte liet hy het lig-
B 3 sen.