
40
ook de, voorhand; ’er ontbreekt aan; den voorvoet van dit
geraamte een klein beentje overëenkoomende met het groote
wiggebeen, waar in de trekker van den M u fcu lm peronens
zig inhegt, zeer zichtbaar in Koejen en Schaapen. Ook
wordt het tongenbeen gemist, zoo dat wy daaromtrent niets
konnen bepaalen; te minder, om dat dip, beenderen.in de
herkaauwende Dieren zeer verfchillende zyh , vooral ten
opzigte vanhetmiddelftuko ï .b a f i s , aan welke, by voorbeeld
in de 'Buffels , een uitfteekfel is, gelyk by de Paarden, fchoon
kleiner, -t welk by de Harten Rendieren en Schaapen,
geheel-niet gevonden wordt.
De Schryvers, welke dit Dier wel gekend, en öorfpron-
gelyk hebben nagefpoord, gelyk Petrus Gillius, ’ door de
meeften, als door G e sn e r , d ld r o v a n d u s , L in n e ü s , B r iffb n , en
anderen naderhand uitgefchreeven, zeggen alle , dat de voor-
pooten langer zyn dan de agterpooten,. ’t gene in de daad
zoo is , ,fchoon het verfchil niet aanmerkelyk bevonden zal
worden, en op zyn beft 7. duimen uitmaakt, ’t welk op
eene hoogte van omtrent 7. voeten genoegzaam van geen
belang is; offchoon het merkelyk vermeerderd zou konnen
worden door het fchuinzer ftaan van het deije-en-fcheen-
been, in vergdyking 'van het armbeen, en de ellepyp.
W y zullen den kop met deszelfs voornaamfte deden be-
fchryven, en aanmerken, hier in gelykformig te zyn aan
alle dieren, welke de horens op een Voetftuk draagen, van
Uit het voorhoofdsbeen uit te groejen, en niet vlak boven
hét ooghol', maar boven de verëeniging van het voorhoofdsbeen
met het jukbeen te ftaan.
Als meede, dat het Dier , gelyk alle de harten, de Elanden,
tfeti, het Rendier, en zommige Bokken (a ) eene opening
heeft aan den voorkant van het opperkaakbeen , even onder
of bezyden het ooghol, welke door Daubenton Tom. VI.
óver het hartebeest handelende Planthe XV I I 1. door N, O.
afgebeeld is , en pag. 129. zeerwel befchreeveri wordt met
dé benaaming van»»’ efpdce vulde, eëne opene plaats: Dit
is een natuurlyk en geregeld gebrek in het been van de bovenkaak,
tusfchen het Os Ungitis en het neusbeen in.
Het wordt in de harten, Damharten en Rendieren mét
hetbeenvlies, van binnen en buiten zich opeen hcgtende,
gedekt en geflooten; anders zou ’er de lucht doorgaan,
het is 1. in de bygevoegde figuur.
t: Er waren geene fnytanden in de tusfenkaaks beenderen;
gelyk dezelve by alle herkaauwende Dieren ook niet gevonden
worden, ook geene Haaktanden onder noch boven;
doch aan beide dezyden zes kiezen in de opperkaak, alle
met twee wortels. In dé onderkaak in tegendeel zyn- agt’
fnytanden, waarvan de beide uiterfte zeer groot, en breed
van kroon en als ingefneden zyn, ftaande fcheppehde als
by de koeijen; ook zyn ’er aan yder zyde beneden zes
kiezen , waar van de agterfte, de grootfte, krom is , en drie
wortelen fchynt te hebben.
De onderkaak is teder; de plaats voor de Mufculus tem-
poralis, of flaapfpier zeer diep, en vry groot. Het jukbeen
is zeer zwaar, en kan van gelykert eene gröote Majjfeter
plaatzen.
<, P e twee horenftronken d, d, zyn agt duimen lang, , ftaan
boven
* f !*■ )!» Cródoma; de Kevêk en'èefiigë éridetëa, wélke by den Grakvè de
tuffon worden afgebeeld Tom. XII. pl, 31 32 39 &c
F