
Wegens de woonplaats van dit Zwyn vind ik in eenen brief van
den Heer Gouverneur der gemelde Kaap aangeteekend , „ dat
„ deeze Varkens het meest gevonden worden , en dit gevangen
„ was, tusfchen het Land der CafFers en dat van de groote Na-
„ maquers ; zynde omtrent twee honderd uuren van de Kaap de
„ Goede Hoop afgeleegen. Met verdere byvoeging , dat dit het
,, eerfte van deszelfs foortis, ’t geen aan gemelde Kaap leevende
„ gezien was:”
In het jaar 1758., en dus nu reeds agt jaaren geleden , is my
voor het Kabinet, door den zelven Ed. Heer Gouverneur, onder ver-
fcheiden andere zeldzaamheden (de zaak nu van achteren be-
fchouwd) het geheele vel van het zelfde dier toegezonden, dit
was toen zekerlyk maar alleen afgevild en by gelegenheid van. een
binnenlandfche reize aan de Kaap gebragt. Ik ontfing te dier tyd het
zelve onder de benaaming van Hartlooper, zonder verdere hyvoe-
ging. Het vel van het l y f , hoewel bereid, was, door gebrek aan ge-
noegzaame voorzorge, geheel bedorven, zo dat ik daar van maar
alleen het hoofd en de voeten kost behouden, welke deelen, door
de uitgenomen beenderen, zeer fterk ingedroogd zynde, de waare
gedaante van dit dier bedekten, en toen ter tyd niets dan alleen eene
onzekere befchouwing toeftonden. Dit gedroogde vel van ’t hoofd
toont echter in verfcheiden opzichten te verfchillen, met dat van het
leevende dier; dan hier alleen met de historie te doen hebbende,
zullen wy die achter de befchryving van het leevende Varken aaii-
teekenen , en nu van deeze uitweiding wederom tot ons leevende
voorwerp overgaan. 1
B y . deszelfs aankomst, alvoorens het in de Vorstelyke Diergaarde
, het groote Loo genaamd, een groot uur van hier en dicht by Voorburg
gelegen., wierd overgebragt , noopte my de nieuwsgierigheid
hetzelve Van naby te befchouwen. Op< het voorplein- van het
Stadhouderlyk Hof alhier in een houten hok gebragt, en door een’
Brief
Brief van den Ed. Heer Gouverneur reeds van de tamheid van dit
dier onderrecht zynde, liet ik de deur van zyn Kot openen, en
wel dra bediende het zich van deeze zyne vryheid. My met eenige
Hofbedienden genoegzaam voor het hok bevindende, gaf het in
het uitloopen geen den minften fchyn van kwaadheid; ’t liep, vro-
lyk huppelende, fnuffelende o f het eenig voedzel konde vinden,
en nam ’t geen wy het gaven greetig aan. Na hetzelve een’ korten
tyd alleen gelaaten te hebben, vond ik by myne terug komst, het
zeer druk bezig met in den grond te graaven, alwaar het , niet-
tegenftaande die met kleine fteenen zeer vast belegd is , een on-
gelooflyk groot gat gemaakt had , om, zo als wy naderhand ontdekten
, zich meester te maaken van een riool, ’t geen al zeer diep
onder den grond doorliep. Ik gaf last hetzelve in deezen zynen
vruchteloozen arbeid te ftooren en weder in zyn kot te brengen,
hetgeen, doch niet dan door behulp van verfcheiden bedienden en
niet zonder zeer veel moeite , veel gefchreeuw en tegenfporre-
ling, gelukte. Nu in zyn kot zynde, het welk met hout tralywerk
voorzien was, gaf het zyn ongenoegen door een langduurend, zeer
hard en lamentabel gefchreeuw te kennen, ’t welk dikwyls met dat
van een fors fchreijend kind, en veele onderfcheiden toonverande-
ringen, die fomwylen zeerbelagchelyk en als klaagend waren, vry
Veel overeenkomst had.
Uit deeze aanteekeninge kan men genoeg opmaaken dat het van
eene zeer goede geaartheid is. Hiertoe zal mogelyk de langduurig-
heid der reize en het gezelfchap van het.fcheepsvolk wel iets hebben
toegebragt, ten ware men liever wilde veronderftellen dat het op
de binnenlandfche reizen in de Africaanfche Bosfchen jong gevangen
is ; want het blykt my dat hetzelve alhier in grootheid merkelyk
is toegenomen.
Nu nog leevende, heeft het den geheelen voorgaanden winter,
A 5 wel