
N A T U U R L Y K E H I S T O R I E
V A N D E N
A M E R I K A A N S C H E N
LANGSTAARTIGEN EN EEKHOORNACHTIGE
KLAAUWEN HEBBENDEN
WE Z E L , P O T T O
G E N A A M D .
Di t Diertje, ’t welk myns weetens nog door niemand befchree-
ven is , wierd voor eenige jaaren door den Wel Edelen
Heer M a r s e l i s , de Zoon, die het uit Surinamenhad mede ge-
bragt, met verfcheide andere zeldzame'Dieren, aan de Vorftely-
ke Diergaarde gezonden. Het was reeds ziek by zyn aankomft,
zo dat het twee a drie dagen daarna ftierf. Men wilt my niets
van het zelve te onderrichten, dan dat het een onbekend Diertje
was, zo dat niemand, zelfs in de Colonie, het kende.
Het weinige, ’twelk men in de Diergaarde heeft kunnen ontdekken,
beftaat alleen hierin: het maakte een fyn kirrend geluid.
Het Hiep zeer veel, met den ongewoonen langen Haart om den
hals geflingerd. Het was niet zeer mak, maar beet naar dien het
wilde vatten. Het at gekookte drooge Ryft en was een liefhebber
van Amandelen. Volgens aan my gegeeven onderricht van den
Oppasfer der Diergaarde , at het niet uit de pooten , gelyk de , f l
Eekhoorens; hoewel de gefteldheid en overeenkomft der zelve, my
echter zulks doet denken; dan dit kan door zwakheid zyn veroorzaakt.
Meer dan een levende Eekhoorn, die ik tot hunne dood
gehad hebbe, wierden, op het laatfl: van haar leven, dermaafen
A 2 door