
i 8
nam zy fomtyds een doek en veegde het zeer fchoon op. Eens
waterde zy in de hand en dronk hetzelve, hoewel zy kort te
vooren gedronken had.
By derzelver eerfte aankomft wierd zy in eene Kamer ge-
plaatft, digt by een Noteboomen Kabinet, verfcheidemaalen nam
zy eenen by zig hebbenden doek, en veegde met denzelven, zeer
zindelyk, het ftof van den voet van het Kabinet.
Dikwyls eenige Heeren gelaarft by haar komende, nam zy,
fomwylen, een by haar liggend afchbezempje en veegde de Laar-
fen zeer fchoon af.
Zeer handig maakte zy de Gespen der Schoenen van de by
haar komende Heeren los, zo goed als een Knegt zulks konde
doen.
Alle knoopen in touw als anders , hoe vaft en hoeveel ook
gelegd, maakte zy , zeer behendig, met de vingers, of als die
te vaft waaren, met de tanden los, doch, om die te maaken ,
fcheen zy geen begrip te hebben.
Iets willende hebben, waar zy met de zogenoemde handen niet
by konde komen, leidde zy zig achter over met de rug op
den grond , en greep met de uitgeftrekte achtervoeten dat geene,
*t welk zy anders niet konde bereiken. Somwyl bediende zy
zich daartoe ook van eenen langen doek, en floeg ’er zo lang na
tot dat zy het by zig kreeg.
Een glas of bakje in de eene hand, en een ftok in de andere
hand hebbende, had men veele moeiten om haar zulks af te nee-
men , gedurig zulks ontwykende, en met den ftok flaande, om
’t zelve te behouden.
Zy maakte nooit eenig geluid, dan alleen zynde, in die om-
ftandigheid zweemde het begin naar dat van eenen jongen tjen-
kenden Hond, daarna was het zeer grof en fchor, ’t welk ik
nergens beeter by weet te vergelyken, dan by dat van eene groote
Zaag , die hout zaagt..
Zy bezat eene meer dan gewoone kragt, gelyk reeds gezegd
is , doch deze was inzonderheid zigtbaar in de voorvoeten
of handen, die z y , gelyk alle andere Aap-foorten, tot alles gebruikt,
daar mede groote zwaartens op ligtende en wegfchui-
vende. •
Haar afgang beftond, gezond zynde, in lange ronde ftukken.
Eene allerbyzonderfte eigenfchap, en zo ver my bewuft is,
nog van geen dier, dan by dit , waargenomen, is deze;
Men fpoog haar, in de Diergaarde nog gezond en wel zynde
, in de hand, zy bekeek het en likte het op , kort
daar op zag men haar ook eenig fpeekzel in den mond vergaa-
ren, en in haar hand fpoegen, z o , dat geen menfch het natuur-
lyker konde doen, de fpoeg was fchuimende, als die van een
menfch. Deze gevallige ontdekking, is my door mynen geëerden
Vriend, den Heer J. T a k , Med. Doctor te Leyden, goedgunftig
medegedeeld.
Na dit verwonderende voorwerp, gelyk gezegd is , vier wecken
zorgvuldiglyk by my bewaard hebbende, zond ik het zelve
den 28 July deszelven Jaars met alle mogelyke voorzorge, in
eene daartoe expres gefchikte plaats in de Diergaarde. Eenige
maanden aldaar redelyk wel geweeft zynde, wierd het arme Dier
in November ziek, (volgens eene loflyke gewoonte dezer Diergaarden),
zy zat te beeven met eenen vry fterken afgang, dan
eene kleene gift van Rhabarber fcheen alles te herftellen. Maar
dit duurde niet lang, want kort daarop verviel zy in eene zeer
triefte en uitteerende ziekte, van welke zy den zzjanuary 1777
ftierf. Volgens bericht kreunde zy eenigen tyd voor haar dood
zeer fterk, waarop de gorgel in de keel en eenige doodfnikken
volgden, na dus omtrent zeven maanden hier geleefd te hebben.
Gevoeglyk zouden wy hier onze eigenlyke Befchryving van
dezen waaren Orang-Outang, naar gewoonte, doen volgen, dan
eene Aanmerking van den Heer G. F o r s x e r in het II. Deel
zyner Reize rondom de IVeereld, te Londen in het Engelfcb in 1 7 77
uitgegeeven, verdient hier deze korte wederlegging, terwyl wy
C 2 andere